Jachtopziener in het verloren paradijs
“Pas op”, waarschuwde mijn vader als hij het konijnenvlees verdeelde, “er kunnen nog kogeltjes inzitten.” Met vork en vingers woelde ik door het malse vlees. Op zoek naar lood, want ik moest er niet aan denken om een kogeltje door te slikken. Ik vond het maar niets, zo’n jachtopzienersschotel. Liever at ik het vlees van slagerij Herlaar op de winkelgalerij onder onze flat. Toen nog wel, want op mijn zeventiende werd ik vegetariër.
Van jongs af aan ging ik met mijn ouders op bezoek bij ome Willem en tante Pietje. Ze woonden in een houten bungalow op het eiland Rozenburg. Als kind uit een stadse flatwijk ravotte ik in de grote tuin en bekeek ik met medelijden de duif in het kooitje boven de deur in de hal. Ome Willem Pols was sinds 1935 jachtopziener in natuurgebied De Beer en zou tot aan zijn dood in 1989 blijven jagen. Zijn jachtgebied was toen allang aan de industrialisatie opgeofferd.
De Beer was het voormalige duingebied onder Hoek van Holland. Door de aanleg van de Nieuwe Waterweg in 1872 werd het afgesneden van het Zuid-Hollandse vasteland en aan het eiland Rozenburg toegevoegd. In de jaren twintig richtten rijke bankiers en havenbaronnen er een Jachtgezelschap op, waarvan Theo Pols jachtopziener werd. Ome Willem assisteerde zijn broer vaak bij jachtpartijen, waaraan soms ook Prins Hendrik meedeed. Toen Theo Pols jachtopziener werd op het kroondomein bij paleis Het Loo in Apeldoorn was zijn broer de logische opvolger.
“Een eersteklas landschap”. Zo beschreef de bioloog Jac. P. Thijsse het natuurmonument De Beer in 1930. Thijsse pleitte ervoor om zuinig op het gebied te zijn, maar er werd niet naar hem geluisterd. In de Tweede Wereldoorlog kreeg De Beer een eerste opdonder doordat de Duitse bezetter het duingebied met veel beton onderdeel maakte van de Atlantikwall, de verdedigingslinie tegen een geallieerde invasie. Na de bevrijding rukte de industrie vanuit Rotterdam op. Het Botlekplan verscheen al in 1947. Elf jaar later begon de aanleg van de Europoort. Keer op keer verhuisden ome Willem en tante Pietje westwaarts. De industrialisatie zat hen op de hielen. In 1958 verruilden ze de jachtopzienerswoning op het oostelijke puntje van De Beer voor een houten bungalow aan de uiterste westkant. De jachtopziener zag het als de verdrijving uit zijn paradijs, ondanks zijn begrip voor de welvaart brengende industrie. Nog steeds was het niet ver genoeg. In 1963 werd de houten bungalow doormidden gezaagd, in twee stukken naar de Europoort verplaatst en daar weer in elkaar gezet. Aan de Dintelweg zag ik vanaf mijn vijfde hoe de petrochemische industrie de woning vanuit het oosten naderde en uiteindelijk omsingelde.
Ome Willem Pols bleef jagen. Toen De Beer verdwenen was verplaatste de jacht zich naar de Europoort en de Maasvlakte. Regelmatig gaf hij ons een konijn mee naar huis. Gevild en al, schoon opgeleverd. Er konden alleen nog kogeltjes inzitten.
Erik de Graaf
Dit stuk verscheen eerder in 2019 in het tijdschrift Buit. Op de ansichtkaart zit ome Willem Pols aan zijn eendenvijver.