Een operatie die nooit plaatsvond

Een operatie die nooit plaatsvond

Martin Bormann, Hitlers privésecretaris, sneuvelde niet in de brandende puinhopen van de nazi-hoofdstad Berlijn, zoals over het algemeen wordt aangenomen, maar werd door een commando van de Britse geheime dienst in mei 1945 uit de klauwen van de oprukkende Russen gered. Hij leefde nog tot 1956 in Groot-Brittannië, is toen naar Paraguay geëmigreerd en overleed daar drie jaar later. Dit althans beweert de Britse ex-geheim agent Christopher Creighton (schuilnaam voor John Ainsworth-Davis) in zijn Operatie JB. Het laatste grote geheim van WO II (Amsterdam en Leuven 1996), waarin hij tevens en passant terugkomt op een al eens eerder gedane bewering dat hij persoonlijk, en met medeweten van koningin Wilhelmina, in december 1941 een Nederlandse onderzeeër in de Indische Oceaan heeft opgeblazen. Een 007-karaats thriller, goed voor een ontspannen avondje leesplezier als hij niet met zoveel aplomb als historische waarheid zou zijn gepresenteerd. Voor historici is het moeilijk te accepteren dat hun gegevens niet kloppen, stelt Creighton in een naschrift, maar “ik was erbij, ik weet wat er gebeurd is.” Kan Creighton het voordeel van de twijfel worden gegund of is hij een pathologische leugenaar? (1996)

Operatie James Bond

Creightons boek heeft alles van een spannende spionageroman. Toch ligt Operatie JB in de meeste boekhandels niet op de thrillerplanken maar op de afdeling non-fictie, ondanks het feit dat het documentaire bewijs lang niet altijd strookt met de beschrijvingen van Creighton, zoals de uitgevers in hun opmerkelijke woord vooraf erkennen. Zij geloven hun auteur op zijn woord. Zoals vaak bij onthullingen van acties van de geheime dienst moeten we het echter zonder noemenswaardig bewijs stellen. Authentieke documenten blijven immers lang aan geheimhouding onderworpen, als er tenminste onder de conspiratieve omstandigheden al iets zwart op wit is gesteld.

Geen wonder dat het schemergebied tussen historische waarheid en fictie de verbeelding van spionageromanschrijvers als John le Carré en Frederick Forsyth prikkelt. Creighton wil echter niet in dit rijtje worden genoemd. In een inleiding beweert hij niet over fantasie te beschikken en zweert hij bij de waarheid. Bij de geringste twijfel daaraan wijst hij op de almacht van de geheime dienst, die als we Creighton moeten geloven handenvol werk heeft gehad om bewijsstukken te ontvreemden, te vervalsen en weer op de plaats terug te brengen. Creightons eigen bewijsstukken, onder andere een ‘most secret’ briefje van Churchill uit 1954, komen door zijn nadruk op vervalsingspraktijken eveneens in een ander licht te staan.

De hoofdlijn van Creightons verhaal betreft de voorbereiding en de uitvoering van een ultra-geheime missie van de Britse geheime dienst in 1945, die tot doel had de door de nazi’s geroofde banktegoeden, kunstschatten en goudvoorraden op te sporen en in beslag te nemen. Om de beschikking over dit roofgoed te krijgen moest Martin Bormann, Hitlers rechterhand, die de nazi-schatten in het buitenland beheerde, in de laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog uit Berlijn worden ontvoerd. “Een fluitje van een cent”, volgens Ian Fleming (jaja, de geestelijke vader van James Bond!), die de algehele leiding over de operatie kreeg. Het operationele commando werd toevertrouwd aan de amper twintigjarige Creighton, die voor een dergelijke missie zou zijn voorbestemd. Al op vijftienjarige leeftijd werd hij door zijn voogd majoor Desmond Morton, in de oorlog Churchills speciale veiligheidsadviseur, bij de marine-inlichtingendienst ingelijfd. Als vanzelfsprekend werd de jonge spion opgenomen in de ultrageheime Sectie M (M van Morton), die blijkbaar zo geheim was dat zelfs Cambridge-professor F.H. Hinsley er in zijn pakweg 3000 pagina’s dikke standaardwerk over de Britse geheime dienst in de Tweede Wereldoorlog met geen woord over rept (1).

Rond Creighton ontwikkelde de Sectie M een ingenieus plan met verschillende schuilnamen. Onder zijn eigen naam John Davis werd hij ontwikkeld tot een karakterloze nazi-aanhanger met grote afkeer van vader en vaderland. De rol moest hem bij de Duitsers in het gevlei brengen, vooral bij minister van Buitenlandse Zaken Von Ribbentrop, die al sinds zijn studietijd met vader Davis bevriend was. Op Mortons instigatie voorzag Davis de Duitsers regelmatig van essentiële strategische informatie. Dat dat weleens mis ging zal niemand verbazen, maar de geheime dienst breide alles weer recht. Eenmaal werd ‘onze held’ zelfs gearresteerd, gemarteld en ter executie afgevoerd, maar toen hij wakker werd keek hij tot zijn verbazing “in de ogen van Jenny Wright, luitenant-arts van de Royal Navoal Volunteer Reserve” (2). James Bond op zijn best.

Uiteraard lukte het de Sectie M Hitlers privésecretaris uit de Führerbunker te ontvoeren. Toen Bormann nog voor vertrek uit Berlijn ontdekte dat hij niet met Britse nazi’s maar met getrainde commando’s van doen had, liet hij zich in ruil voor politiek asiel gewillig meevoeren. Creighton beschrijft de ontsnappingstocht per kajak uit het door de Russen omsingelde Berlijn. Na twaalf nachten werd Bormann op veilig gebied keurig aan Morton overgedragen, waarmee de operatie JB, onder insiders bekend als ‘de operatie die nooit heeft plaatsgevonden’, was voltooid.

Fantasia

Kan de operatie JB daadwerkelijk hebben plaatsgevonden of hebben we te maken met een canard van de eerste orde? Het hoge 007-gehalte doet vermoeden dat het laatste het geval is. Wie is tenslotte bereid te geloven dat een groep Britse commando’s in de laatste week van april 1945 next-door-to-Adolf in de Führerbunker logeerde? Wie neemt klakkeloos aan dat major Morton de oorlogsmisdadiger Bormann als waardige afsluiting van Operatie JB in een Brits uniform hees om hem op de tribune in Neurenberg zijn eigen ‘doodsvonnis bij verstek’ te laten aanhoren? Desondanks heeft Creightons relaas opvallend veel serieuze aandacht gekregen. Op de opiniepagina van het NRC Handelsblad gunde Harry van Wijnen Creighton het voordeel van de twijfel (3). Hij wees in zijn artikel op enkele verifieerbare elementen in Creightons verhaal, die het waarheidsgehalte van Operatie JB echter onmogelijk kunnen bewijzen. Terecht noemt Van Wijnen de al decennialang bestaande onenigheid over de historische feiten. Creighton lijkt sluw in te spelen op de onduidelijkheid over het lot van Martin Bormann, waarover de wildste verhalen de ronde doen.
Feit is dat Bormann in 1973 officieel dood werd verklaard door de West-Duitse justitie, nadat zijn overblijfselen waren opgegraven in de buurt van de Weidendammer Brücke in Berlijn. Algemeen wordt aangenomen dat hij daar tijdens zijn ontsnappingspoging op 2 mei 1945 door Russisch tankvuur is gesneuveld. Nee, beweert Creighton, dat was een zorgvuldig middels plastische chirurgie en documentenvervalsing door de Sectie M voorbereide dubbelganger (4). Na zijn ontvoering leefde de echte Bormann tot 1956 met Britse steun in Engeland tot premier Anthony Eden hem aan de vooravond van een officieel staatsbezoek van de Sovjetleiders Boelganin en Chroesjtsjov onmiddellijk het land uit wilde hebben (5). Drie jaar later overleed hij in Paraquay. De CIA en de West-Duitse inlichtingendienst zorgden ervoor dat de stoffelijke resten bij de Weidendammer Brücke werden begraven, zodat in 1972 de echte overblijfselen van Bormann konden worden ‘gevonden’. Creightons puzzel past perfect, dankzij de almachtige en ondoorgrondelijke geheime dienst.

De kwestie K·XVII

Twee korte fragmenten uit Operatie JB, waarin Creighton beschrijft hoe hij in december 1941 op zestienjarige leeftijd de opdracht de onderzeeër K-XVII van de Nederlandse Koninklijke Marine te vernietigen uitvoerde, hebben in Nederland extra belangstelling gewekt.

Reden voor de aanslag was volgens Creighton het feit dat de commandant van de K-XVlI, H.C. Besançon, de opmars van de Japanse vloot richting Pearl Harbor zou hebben waargenomen. Zijn waarschuwing aan het Britse marine-opperbevel werd onderschept door de Sectie M, die het binnen enkele uren aan Churchill en de Amerikaanse president Roosevelt voorlegde. Die waren allesbehalve blij met de goedbedoelde ijver van de K-XVII. Ze hoopten al enige tijd op een casus belli, dat de Verenigde Staten van hun isolationistische koers in de Tweede Wereldoorlog kon doen afwijken. De waarschuwing werd achtergehouden, maar de brengers ervan moest het eeuwige zwijgen worden opgelegd. Creighton beschrijft in anderhalve pagina en in een appendix hoe hij de K-XVII op gezamenlijk bevel van Churchill en Roosevelt en met de moeizaam verkregen toestemming van koningin Wilhelmina op 7 december 1941 (dus nog op de dag van de Japanse aanval op Pearl Harbor) bij de Noordelijke Marianen in de Stille Zuidzee opblies.

Het is overigens niet voor het eerst dat Creighton met dit verhaal op de proppen komt. In 1980 publiceerde hij, samen met Brian Garfield, de roman The Paladin (6). Ook in deze overduidelijk als fictie gepresenteerde roman blies Creighton een Nederlandse onderzeeër op, zij het op een geheel andere locatie, duizenden kilometers zuidelijker bij de Fiji-eilanden. Onherkenbaar vermomd deed Creighton indertijd, in maart 1980, zijn ‘waargebeurde’ verhaal bij Henk van der Meyden in TV-Privé. Het was Van der Meyden, die de aanslag in verband bracht met de vermiste K-XVII.

Net als in zijn verhaal over Bormanns ontvoering maakt Creighton ook in de kwestie K-XVII handig gebruik van de onzekerheid. Ten tijde van de publicatie van The Paladin was de verdwijning van de K-XVII nog een compleet raadsel. Inmiddels is duidelijk dat de onderzeeër onmogelijk op 7 december 1941 op een van de door Creighton genoemde locaties opgeblazen kan zijn. In zijn standaardwerk over de Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog schrijft Ph. Bosscher dat de K-XVII op 1 december 1941, als onderdeel van de Divisie Onderzeeboten I (DOZ I) van de Koninklijke Marine, onder operationeel commando van het Britse marine-opperbevel in het Verre Oosten kwam te staan. Admiraal Layton dirigeerde de boten van de DOZ I op 6 december (en later ook die van de DOZ 11) vanuit Singapore naar de Zuid-Chinese Zee met de opdracht een aan de oostkust ván Malakka waargenomen Japanse flottielje onschadelijk te maken. Een week later, vanaf 13 december, stoomden de Nederlandse schepen op naar Singapore, waar op korte termijn een Japanse aanval werd gevreesd (7)? Dat de K-XVII daarbij van de partij was wordt gestaafd door radiocontact met de onderzeeër (hoewel die signalen volgens Creighton van een fake-radiostation afkomstig waren). Wat echter zeker niet gefalsificeerd is, hoewel Creighton daar wellicht anders over denkt, is het allerlaatste levensteken van de K-XVII. Op 14 december, dus een week na Creightons ‘aanslag’, gaf de K-XVII per seinlamp het Britse bevel op Singapore aan te koersen door aan de langszij komende K-XII, die de order had gemist. Dit werd in 1953 schriftelijk bevestigd door commandant H.CJ. Coumou van de K-XII (8).

Bij toeval stuitte Hans Besançon, de zoon van de commandant van de K-XVII, in 1982 op het wrak van de K-XVII in de Zuid-Chinese Zee. Aangezet door Creightons versie in The Paladin was Besançon op zoek gegaan naar de waarheid over het lot van zijn vader. Via het Bureau Maritieme Historie van de marine, het huidige Instituut voor Maritieme Historie in Den Haag, kwam hij in contact met een Australische duiker die voor de kust van Maleisië een Nederlandse onderzeeër had gevonden. Tijdens een expeditie in 1982 kon Besançon vaststellen dat het inderdaad het zeemansgraf van zijn vader en nog 35 opvarenden betrof. “Nee”, schreef Creighton onlangs in een reactie op een kritisch artikel in Trouw: “Een zusterschip van de K-XVII, dat op het punt stond te worden gesloopt, werd dusdanig aangepast dat het voor de K-XVII kon doorgaan. […] De boot werd uiterst vakkundig naar de uitverkoren plek in het mijnenveld voor de kust van Tiaman gemanoeuvreerd, er werden mijnen ontmanteld of verplaatst om dit mogelijk te maken. Vervolgens werden er springladingen aangebracht om de indruk te wekken dat de boot op een mijn was gelopen. Men liet de springladingen exploderen en de klus was geklaard (9).”

Creighton voert zijn hersenspinsels wel erg ver door. Opvallend is dat hij pas met deze nieuwe informatie kwam nadat zijn verhaal in Trouw door Huib Goudriaan, met informatie van dr. P.C. van Royen van het Instituut voor Maritieme Geschiedenis, onderuit werd gehaald (10). Steeds tovert Creighton weer een nieuw konijn uit zijn hoge hoed. Dat de geheime dienst het zusterschip van de K-XVII al in de jaren veertig of vijftig (Creighton schrijft niet wanneer) precies laat zinken op de plek waar pas in 1992 een Japans mijnenveld bleek te liggen lijkt slechts te verklaren door haar ondoorgrondelijke, bijna goddelijke almacht.

Demasqué

Creighton het voordeel van de twijfel te gunnen, zoals Harry van Wijnen in het NRC Handelsblad deed, lijkt me teveel eer. Meer voor de hand liggend is de conclusie dat Creighton zijn eigen invulling geeft aan door historici onopgehelderde momenten uit de geschiedenis. Daar is niets op tegen als brouwsels als fictie worden gepresenteerd, zoals Creighton dat in het verleden steeds deed. Schromelijke overdrijving, waarvan Creighton veelvuldig gebruikmaakt, is in een fictieve thriller een heel plezierig stijlmiddel, maar wordt vervelend als de auteur hardnekkig aan het waarheidsgehalte vasthoudt.

Van de geheime dienst maakt Creighton een 007-achtige karikatuur en een handig oplosmiddel tegen alle kritiek van historici. Hij wekt steeds meer de indruk op ziekelijke wijze zijn gelijk na te jagen. Hoever hij daarin gaat toonde het ITV-programma The Big Story op 31 oktober 1996, waarin Creighton moest bekennen dat het Victoria Cross, dat hij zijn uitgevers toonde om zijn geloofwaardigheid te bekrachtigen, niet een eigen eervol verworven onderscheiding was. Nog dubieuzer vormen nam Creightons fantasie aan toen hij een zelfontvoering in scène zette. Na eenvoudig spoorzoeken vond de ITV-crew hem verfomfaaid, zogenaamd gedrogeerd en gekidnapt in een vreemde hotelkamer. Zijn Londense uitgever Simon & Schuster heeft na recherche door een privédetective de uitbetaling van het honorarium voorlopig opgeschort. Het lijkt me verstandig Creightons Operatie JB met spoed naar de afdeling fictie te verhuizen.

Erik de Graaf

Dit artikel verscheen eerder in: Groniek. Historisch Tijdschrift (nr. 136, maart 1997) 332-338. Het is een bespreking van Christopher Creighton, Operatie JB. Het laatste grote geheim van WO2 (Amsterdam 1996).

De foto’s van de K-XVII komen van de website Traces of War.

Noten:
1. P.H. Hinsley, British intelligence in the Second World War. lts influence on strategy and operations (Londen 1979); drie delen in vier banden.
2. Creighton, Operatie JB, 43.
3. Harry van Wijnen, ‘OO7-gehalte van Bormann-boek maakt het nog niet tot fictie’, in: NRC Handelsblad, 5 september 1996.
4. Creighton leunt duidelijk op Hugh Thomas, Doppelgängers. The truth about bodies in the Berlin Bunker (Londen 1995), waarin de auteur aantoonde dat er grote onduidelijkheid bestaat over het eind van de fysieke levens van Hitler, Braun, Bormann en de familie Goebbels.
5. Het officiële staatsbezoek van Boelganin en Chroesjstjov was overigens thema van de roman The Krushchev Objective (1987) van Christopher Creighton in samenwerking met Noel Hynd, in Nederlandse vertaling uitgebracht onder de titel De Crabb affaire. In het voorwoord beweert Creighton met schriftelijke toestemming van Mountbatten de ware toedracht rond het staatsbezoek te onthullen.
6. Brian Garfield (in collaboration with ‘Christopher Creighton’), The Paladin (Londen 1980). In Nederlandse vertaling door Bruna uitgebracht als De paladijn.
7. Ph.M. Bosscher, De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog. Deel 2 (Franeker 1986) 124 en 162-163.
8. Brief van H.CJ. Coumou, kapitein luitenant ter zee, aan het Hoofd Bureau Maritieme Historie van de Marine Staf, ‘s-Gravenhage, 25 juni 1953.
9. Christopher Creighton, ‘Het mysterie van de onderzeeboot die in de oorlog met man en muis verging’, Trouw 26 september 1996.
10. Huib Goudriaan, ‘Geheimagent Creighton struikelt over onderzeeboot’, Trouw, 14 september 1996.

Vergelijkbare berichten