De oorlogsmonumenten van Willem Valk
Wat voor een vogel is dat? De kunstdocent, die met zijn klas langs beelden in de Groningse binnenstad wandelde, liet de leerlinge er eerst zelf over nadenken. Een meeuw, stelde ze vast. Ik stond er toevallig bij en kon niet nalaten te vertellen dat het een stern was. En niet alleen een stern, het was ook een Valk. Ik oogstte verbaasde gezichten en moest me nader verklaren.
Overal in de Groningse binnenstad kom je werk tegen van beeldhouwer Willem Valk. Niet alleen op het brugwachtershuis aan de Sluiskade, waar ik de schoolklas tegenkwam. Wie kent niet de vier beelden op de Kijk in ’t Jatbrug of de buste op het Waagplein van veldheer Carl von Rabenhaupt, de redder van Groningen in 1672? Onderaan de Olle Grieze geven Valks beelden van Sint Maarten, Bernlef en Agricola de Martinikerk extra fleur. Naast de stadhuistrap op de Grote Markt herinnert zijn plaquette aan de bevrijding van de stad door de Canadezen in april 1945: “Toen rees uit oorlog en vuur, het helder kristal van de vrede”.
Dagelijks lopen de Stadjers bovendien langs tientallen door Valk gebeeldhouwde accenten in het straatbeeld, vaak zonder het in de gaten te hebben. Denk aan de veertien beelden op het gebouw De Faun op de hoek van het Zuiderdiep en de Herestaat. Of kijk eens naar de gehelmde bromsnor, de sleutelbos en de handboeien bij de voormalige politiepost in de Ubbo Emmiusstraat. Het zijn zomaar een paar voorbeelden. Willem Valk is alomtegenwoordig in Stad en Ommelanden en ver daarbuiten. Opvallend is het grote aantal oorlogsmonumenten van Groningen tot aan Utrecht toe.
Minerva
Willem Valk werd in 1898 geboren in het Zuid-Hollandse Zoeterwoude als jongste telg in een artistiek gezin. Zijn oudere broer Hendrik werd schilder, tekenaar en leraar aan de kunstacademie in Arnhem. Willem studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Niet alleen voor beeldhouwer, want volgens zijn vader moest je dát vooral doen als je je hele leven honger wilde leiden. Zijn hoofdvak was edelsmeden, maar in zijn werkende leven ging het vooral om de beeldhouwerij.
In 1921 verhuisde Valk naar Groningen om docent te worden aan de Academie voor Beeldende en Toegepaste Kunsten Minerva. Een beetje jong vonden ze hem bij de sollicitatiecommissie, maar volgens de wakkere sollicitant zou dat met de dag beter worden. In ruim veertig jaar bij Minerva zette hij de beeldhouwkunst met leerlingen als Jan van der Zee, Wladimir de Vries en Aizo Betten op de Groningse kaart. Zelf was Willem Valk erg onder de indruk van de Franse beeldhouwer Aristide Maillol (1861-1941), die hij een aantal keren in Parijs bezocht voor advies en lessen. In 1925 noemde hij zijn zoon naar zijn leermeester.
Naast zijn onderwijstaken beeldhouwde Willem Valk er lustig op los. Eerst vanuit zijn woning aan de Schoolholm in de stad, later in zijn atelier aan de Veenweg in Eelderwolde. Valk integreerde snel in het Groningse kunstleven, dat grotendeels werd bepaald door de kunstenaarskring De Ploeg. Dat was geen onverdeeld genoegen, want de beeldhouwkunst was bepaald niet prominent in die kunstkring. Valk zocht daarom ook aansluiting bij bouwkundigen en architecten. Dat leverde in de jaren twintig, dus in de bloeitijd van de Amsterdamse School in Groningen, interessante kruisbestuivingen op. Valks eerste gemeentelijke opdracht bestond in 1921 uit twee bronzen plaquettes met het stadswapen aan weerszijden van de Natte Brug over het Helperdiep aan de Verlengde Hereweg. Door de jaren heen volgden talloze nieuwe opdrachten. Het lijkt alsof men in die tijd niet om Valk heen kon. Hij was dé Groningse stadsbeeldhouwer. De Faun en het gebouw van de Dienst Gemeentewerken zijn voorbeelden van zijn kunnen, evenals zijn artistieke versieringen van door architect Siebe Jan Bouma ontworpen scholen in de Oosterparkwijk en de Rivierenbuurt.
Oorlog en herdenking
Aanvankelijk leek de Duitse bezetting weinig invloed te hebben op Willem Valks werkzaamheden. Zijn lessen aan Minerva gingen gewoon door en daarnaast werkte hij gestaag verder aan gemeentelijke opdrachten. Restauratiewerkzaamheden aan de Martinikerk bijvoorbeeld, maar tot 1943 hielden ook de vier beelden voor de Kijk in ’t Jatbrug hem bezig. Aan de ‘zeezijde’ van de brug werden de scheepsbouwer en de visvrouw uitgebeeld. Aan de ‘landzijde’ een koopvrouw en een korendrager. Het toonde symbolisch tot waar het zeewater vroeger bij vloed de stad binnendrong. Door de oorlogsomstandigheden werd de brug pas in 1951 geplaatst.
Zelfs toen Willem Valk in 1942 weigerde tot de door de Duitsers voor kunstenaars verplichte Kulturkammer toe te treden kon hij doorwerken. Later in dat jaar werd hij de Groningse contactman voor de Centrale Kunstenaars Commissie, die een soort ‘oorlogskas’ van het Kunstenaarsverzet beheerde voor steun aan kunstenaars die door Duitse maatregelen in financiële problemen raakten. Voor die commissie reisde Valk regelmatig naar Amsterdam voor overleg met Gerrit van der Veen, Hildo Krop en Leo Braat. Ook werkte hij mee aan het illegale tijdschrift De Vrije Kunstenaar van het landelijke Kunstenaarsverzet. In zijn woning in Eelderwolde hield Valk een ex-leerling van Minerva voor de Arbeitseinsatz verborgen.
Na mei 1945 ontstond snel een behoefte aan monumenten om het leed van oorlog en bezetting te herdenken. Om een wildgroei aan gedenktekens te voorkomen werd al in oktober 1945 bij Koninklijk Besluit een monumentenstop afgekondigd. Voortaan moest elk plan langs een Provinciale Commissie van Advies voor Oorlogs- en Vredesgedenktekens. Die toetste de voorstellen aan nieuwe richtlijnen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen. Provinciaal goedgekeurde plannen moesten aan een landelijke commissie worden voorgelegd. Willem Valk was tot 1960 lid van de vijfkoppige Groningse Commissie van Advies. Een beetje dubieus was dat wel, omdat de commissie soms met voorstellen instemde, die door Valk als kunstenaar moesten worden uitgevoerd. Hij mocht dan weliswaar niet over die plannen meepraten, maar zat wel dichtbij het vuur. Aan de andere kant had Valk zich als beeldhouwer meer dan bewezen en waren er, net als voor de oorlog, nauwelijks alternatieven.
Valks oorlogsmonumenten
In een twintigtal gedenktekens herinnerde Willem Valk van 1945 tot 1970 aan de Tweede Wereldoorlog. Sommige beelden vertellen een groot oorlogsverhaal, zoals het monument naast het Centraal Station van Utrecht voor 561 omgekomen werknemers van de Nederlandse Spoorwegen. Andere monumenten bewaren persoonlijke drama’s voor de vergetelheid. Voor een boerderij aan de Stadsweg in Garrelsweer staat bijvoorbeeld een monument uit 1948 ter herinnering aan de eind 1944 in een buitenkamp van Neuengamme om het leven gekomen landbouwer en verzetsman Fokko Reinard Zuidveld.
Vijf van Valks oorlogsmonumenten staan in de stad Groningen. Onlangs fietste ik ruim twintig kilometer kriskras door de stad om ze te bekijken. Ik begon op het Linnaeusplein in de Oosterpark bij een zandstenen reliëf voor de gefusilleerde communistische verzetsman Johannes Swint uit de Klaprooslaan. Valk kende het slachtoffer persoonlijk en maakte het reliëf al in de oorlogsjaren. Tot aan de bevrijding verborg hij het in zijn tuin. Het was in 1945 het eerste oorlogsmonument in Groningen.
Van de Oosterpark fietste ik zuidwaarts naar de begraafplaats Esserveld, waar jaarlijks op 4 mei kransen worden gelegd bij het monument voor drieënveertig in de oorlog omgekomen verzetsmensen uit de stad. Hun namen staan vereeuwigd in een U-vormige muur rond het beeld van het langgerekte vrouwenlichaam op een hoge sokkel.
Van Esserveld ging de fietstocht naar het noorden. Op de Noorderbegraafplaats bezocht ik het grafmonument voor Harm Blaauw uit de Hamburgerstraat, die in januari 1945 in Dokkum werd doodgeschoten uit wraak voor een aanslag van het verzet op een Duitse commandant in het Friese Valom. Blaauw werd ervoor uit de gevangenis aan de Hereweg naar Dokkum getransporteerd.
Op de Joodse begraafplaats in Selwerd herinnert een monument van Valk aan de 3000 uit de stad te gedeporteerde en vermoorde Joden. “Ook door hun dood niet van ons te scheiden”, staat onder twaalf zuilen, die staan voor de twaalf stammen van Israël. Valks laatste Groninger oorlogsgedenkteken is de eerder genoemde bevrijdingsplaquette op de Grote Markt uit 1970. Einde fietstocht.
Valks oorlogsmonumenten in de stad zijn niet de centrale plaatsen van de jaarlijkse oorlogsherdenkingen in de stad. Dat zijn de beelden van Sint Joris en de Draak uit 1959 van Ludwig Oswald Wenckebach bij de Martinikerk en het Joodse monument van Eduard Waskowsky uit 1975 bij het Sterrebos. Elders in de provincie vinden wel centrale herdenkingen plaats rond beelden van Willem Valk. In Appingedam staat sinds 1954 een pelikaan als symbool voor liefde en zelfopoffering op een natuurstenen zuil voor de Nicolaïkerk in de Wijkstraat. De Damster herdenkingen beginnen jaarlijks bij de synagoge in de Broerstraat en eindigen met toespraken, voordrachten en twee minuten stilte bij Valks pelikaan. Vorig jaar kwam zijn oorlogsmonument bij de kerk in Marum in het nieuws door een boek en een televisieserie over de april-meistakingen in 1943, waarbij zestien inwoners van het dorp werden doodgeschoten.
Pensioen
In 1963 ging Willem Valk met pensioen. Zijn productiefste periode lag toen al achter hem. In 1962 maakte hij nog Het inwendige oor, ter gelegenheid van het heuglijke feit dat Warffum als laatste Nederlandse gemeente op het automatische telefoonnet werd aangesloten. De PTT pakte feestelijk uit met een beeld van Valk, een gedicht van Adriaan Roland Holst en een film van Louis van Gasteren. Nederland telefoneerde als tweede land ter wereld volledig automatisch. Ruim zestig jaar later staat het Oor er vergeten en verwaarloosd bij. Twee jaar na zijn buste van Rabenhaupt uit 1972 vertrok Valk na een hartaanval uit Groningen naar een verzorgingstehuis in Bennebroek, waar hij drie jaar later overleed.
Inmiddels is de herinnering aan Willem Valk vervaagd, ondanks zijn vele werken die Stad en Ommelanden nog sieren. Kijkt u vooral eens bij de H&M in de Herestraat een paar minuten naar de veertien beelden boven de H&M. U zult merken dat dan steeds meer voorbijgangers uw blik volgen en Valks versieringen ontdekken. Dat heeft hij verdiend.
Erik de Graaf
Dit artikel verscheen in Blad voor Groningen, nr. 38 (april-mei 2024): het is nog te koop in boekhandel, krantenkiosk of supermarkt.
Dank voor de foto’s aan Dettie Veltman (Esserveld en Brugwachtershuis), Joost Eskes (monument april-mei staking in Marum) en Paul Terwan (spoorwegmonument Utrecht). De rest maakte ik zelf.
Hieronder nog links de Faun op de hoek van de Herestraat en het Zuiderdiep en rechts zwaar verwaarloosde het inwendige oor in Warffum.