Jonker Bobby – een leven voor de aarde
In 1991 interviewde de redactie van het Twickelblad, het tijdschrift van de stichting die het Overijsselse landgoed Twickel beheert, de 83-jarige baron Hendrik Robert van Heeckeren van Kell. Een citaat typeerde hem heel raak: “Fossiele brandstoffen zouden absoluut van de baan moeten”, oreerde de baron. “Dat zou al rond de eeuwwisseling moeten gebeuren. Daar is men nu absoluut nog niet aan toe en vandaar dat men grote problemen kan verwachten. Men zal zich veel meer op alternatieve energiebronnen, zoals zonne- en windenergie, moeten richten. Door de recente Golfoorlog is de aandacht, vrees ik, geheel afgeleid van de milieuproblematiek.”
Baron Van Heeckeren van Kell, wijd en zijd bekend als Jonker Bobby of de Rode Baron, was zijn tijd ver vooruit. Zijn hele naoorlogse leven streed hij voor vrede, gerechtigheid, voedsel voor iedereen en, al ver voordat de Club van Rome in 1972 alarm sloeg, voor de bescherming van het milieu. Als yogaleraar pleitte hij voor soberheid en innerlijke rust. Zijn radicale keuzes kostten hem, zonder dat het hem leek te deren, zijn hele vermogen. Toen hij in 1991 werd geïnterviewd logeerde hij een paar dagen op Twickel. Hij haalde er herinneringen op aan zijn achterneef Dolly, de laatste adellijke heer van het landgoed, en ontmoette na vele jaren de Twickelse bosbaas Te Veldhuis, die na de Tweede Wereldoorlog op Bobby’s landgoed De Veldhoek bij Ruurlo was ingewijd in de bosarbeid. Bijkomend voordeel van zijn bezoek aan Twickel was dat de baron een paar dagen een dak boven zijn hoofd had, want sinds zijn bouwvallige blokhut op De Veldhoek in 1987 was afgebroken had de baron geen vaste woon- of verblijfplaats meer.
Morele herbewapening
Jonker Bobby werd in december 1907 geboren in het Gelderse Angerlo, waar zijn vader Alexander baron van Heeckeren van Kell burgemeester was. Later werd hij nog burgemeester van Ede en kamerheer van koningin Wilhelmina. Het grootste deel van zijn jeugd woonde Bobby op het landgoed Rhederoord in De Steeg bij Arnhem. Hij kreeg een typisch adellijke opvoeding met veel paardrijden, jachtpartijen en chique dansfeesten. Het verhaal gaat dat hij ooit met prinses Juliana danste.
In 1923 raakte Bobby’s vader bevriend met de Amerikaanse dominee Frank Buchman, de oprichter van de Oxford-Groep, die in 1937 werd omgedoopt in Beweging voor Morele Herbewapening. “Verbeter de wereld, begin bij jezelf, maar laat je door God leiden”, was Buchmans motto. Het landgoed Rhederoord werd de kraamkamer voor de beweging in Nederland. Op tientallen huisfeesten werden aanhangers geworven. Aanvankelijk vooral onder de adel, maar in de jaren-1930 in toenemende mate ook onder industriëlen (Frits Philips bijvoorbeeld), bankiers en zakenlieden. Buchman ging er vanuit dat de massa via de elite zou worden bereikt. Bekeerd, werd dat ook wel genoemd. Op zo’n avond in 1924 sprak de zestienjarige Bobby uitgebreid met Buchman over de zin van het leven. “Helping other people”, dat was Buchmans opdracht aan de jonge jonker. Hij knoopte het in zijn oren, maar bleef nog keurig in het adellijke gareel. De jacht bleef zijn hobby, te paard was hij kandidaat voor de Olympische Spelen voor het onderdeel Military en in de meidagen van 1940 stond hij als officier in het leger bij de Grebbeberg.
Na de bevrijding gooide de jonker het over een andere boeg. Hij zette zich voortaan fulltime in voor een betere wereld, geheel in de geest van de Morele Herbewapening. Na het overlijden van zijn vader trok hij zich als een Tolstoi terug op zijn erfdeel: een bosgebied van 200 hectaren met tientallen pachtboerderijen op De Veldhoek bij Ruurlo. Hij bekwaamde zich in de bosarbeid en zocht als ‘ergonoom avant la lettre’ de fysiologische efficiëntie van het zware boswerk. Werkdagen begonnen voor zijn bosarbeiders met bezinning en een bosloop, waarbij de baron voorop liep. Toen hij in 1947 opnieuw voor de militaire dienst werd opgeroepen om als officier naar Indonesië te gaan, deed hij een beroep op de Dienstweigeringswet van 1923. Zijn morele bezwaren werden erkend zijn en er volgde een oproep voor de burgerdienst in een dienstweigeraarskamp in het Drentse Vledder.
Dienstweigeraar in Vledder
Klaas Feenstra uit Leeuwarden werkte sinds november 1947 als erkend gewetensbezwaarde in Vledder. Onder auspiciën van de Heidemij moest hij met zo’n honderdveertig collega’s Drentse heidegronden ontginnen. Het was zwaar werk onder vaak koude en natte omstandigheden, maar na een half jaar detentie in Nieuwersluis en vijf maanden landbouwwerk aan de Groningse Waddendijk vond hij toch dat hij er in Vledder op vooruit was gegaan. Feenstra behoorde tot de eerste dienstweigeraars in Vledder, maar door de koloniale oorlog in Indonesië liep het aantal snel op. In januari 1948 schreef Feenstra aan zijn ouders dat er binnenkort weer 92 dienstweigeraars bij zouden komen. Veel oude bekenden uit Nieuwersluis, “dat kan gezellig worden”, en er komt zelfs een baron die voor de oorlog officier was. Een baron in Vledder baarde opzien.
Jonker Bobby was maar kort in Vledder. Het moet een vreemde ervaring voor hem zijn geweest. De meeste dienstweigeraars waren na 1 januari 1925 geboren, dus veel jonger dan hij. De slaapzalen in de barakken van het voormalige jodenkamp (in 1942 diende het als voorportaal voor Westerbork) waren voor niemand een pretje, maar Bobby accepteerde het als offer voor zijn idealen. Blijkbaar vond ook het Ministerie van Oorlog het verblijf van de baron onder de “troepen” vreemd, want in mei 1948 werd hij na een niet zelf aangevraagde herkeuring afgekeurd. Volgens dienstweigeraar Jo van Bruggen uit Winterswijk (overigens ook oud-officier en jaargang 1908) was hij “psychisch ongeschikt bevonden.” Het blijft de vraag of Bobby het daarmee eens was. Volgens Feenstra overwoog hij een tweede herkeuring aan te vragen, omdat hij geen genoegen nam met zijn afkeuring. De 40-jarige Van Bruggen droomde juist van zo’n afloop voor zichzelf. Hij snakte naar terugkeer naar zijn vrouw, zijn drie opgroeiende kinderen en zijn werk als onderwijzer. Maar ja, hij was niet van adel, moest zelf meerdere herkeuringen aanvragen en werd pas na veertien maanden uit de dienst ontslagen.
Tot die tweede herkeuring voor Jonker Bobby kwam het overigens niet, maar de band met zijn kameraden in Vledder bleef. Hij ondersteunde de dienstweigeraars op congressen in binnen- en buitenland en nam over misstanden in Kamp Vledder contact op met advocaten, journalisten en het Ministerie van Oorlog. Ook discussieerde hij mee over verbeteringen van de Dienstweigeringswet en de burgerdienst. Regelmatig meldde de jonker zich in Vledder om de contacten met de dienstweigeraars warm te houden. Hij huurde dan een kamer in het dorp, maar at bij zijn vrienden in het kamp.
Mentor en mecenas
In augustus werd een negental dienstweigeraars overgeplaatst van Vledder naar de Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI) in Eindhoven. Als leerling-verplegers hielpen ze daar mee om het personeelstekort in de zorg op te lossen. Klaas Feenstra was een van hen. Jonker Bobby ging regelmatig op bezoek in Eindhoven. Hij was dik tevreden dat een nog beperkt aantal dienstweigeraars een zinvollere burgerdienst kreeg. Hij hoopte op meer van dat soort burgerdienstplaatsen. De dienstweigeraars leidden in de RPI een veel geregelder leven dan in Vledder of nieuwe kampen bij Steenwijk of Hoogeveen. Ze draaiden mee in de ploegendienst van de RPI, hadden een dag in de week vrij, kregen achttien vakantiedagen en “maar liefst“ één gulden zakgeld per dag. De grootste vooruitgang was dat ze niet meer op slaapzalen in barakken sliepen, maar een eigen kamer in hun paviljoen bewoonden.
Van afgekeurd dienstweigeraar werd Jonker Bobby steeds meer een mentor voor de jongere dienstweigeraars. Door slim diensten te ruilen hadden ze weleens een lang weekend vrij. Ze reisden dan naar Bobby’s blokhut in de bossen van De Veldhoek. Ter ontspanning en natuurlijk om over de wereld te discussiëren. In juni 1949 liftten Klaas Feenstra en Dick de Vries van Eindhoven naar Ruurlo. Ze verbleven daar met zijn twaalven. “Bijna allemaal vegetariërs”, schreef Klaas Feenstra enthousiast. Ze bespraken een plan om in september naar een internationale vredesconferentie in Caux bij Montreux aan het Meer van Geneve te gaan. Daar had de Beweging voor Morele Herbewapening in 1946 door gulle giften een groot hotel als conferentieoord kunnen kopen. Later bleek die reis voor Feenstra en De Vries niet in hun dienstroosters bij de RPI te passen. Het geld was geen probleem. Bobby fungeerde als mecenas. Na lange discussies in de blokhut werd wel besloten om de minister van Oorlog te schrijven dat ze niet als soldaat naar Indonesië wilden, maar dat ze wel wilden worden ingezet in de pokkenbestrijding in Jakarta. Het plan werd serieus opgenomen in Den Haag, maar bleek uiteindelijk toch onuitvoerbaar.
Jonker Bobby ontwikkelde zijn passie voor het wereldwijde voedselprobleem en voor het milieu. Hij reisde van conferentie naar conferentie en organiseerde zelf excursies. Half juli 1950 bezocht hij met de Britse voedselspecialist en Gandhi-aanhanger Roy Walker en dienstweigeraar Klaas Feenstra een Internationaal Vegetarisch Congres in Oosterbeek. Vegetarisme was de oplossing voor de honger in de wereld, vonden ze. Er gingen veel te veel plantaardige eiwitten verloren door er via veevoeding vlees van te maken, vond Bobby. De dag na het congres bezochten ze met een groter gezelschap de Noordoostpolder. Ze kregen inleidingen over de ontwikkeling en de toekomst van de jonge polder. Onderweg bezichtigden ze hoe het nieuwe land werd gedraineerd. In Vollenhove werden ze rondgeleid op een proeftuin, waar fruit en groenten op dezelfde grondsoort als die van de Noordoostpolder werden gekweekt. Wat hier groeide kon in de toekomst dus ook in de nieuwe polder bloeien, was het idee. Op de terugweg deden ze het dienstweigeraarskamp in Vledder aan, waar Roy Walker voor de dienstweigeraars een lezing gaf over het wereldvoedselprobleem en de noodzaak tot vegetarisme.
Fulltime voor een betere wereld
Om de excursie naar de Noordoostpolder te evalueren treinde Klaas Feenstra twee weken later naar Arnhem, waar hij door Bobby van het station werd opgehaald. Op Rhederoord kwam hij in een huis vol gasten terecht. “Allemaal burggraven, baronessen en jonkvrouwen”, schreef hij zijn ouders. De volgende ochtend spraken Bobby, zijn zus Reinera en Feenstra uitgebreid over de Morele Herbewapening. Klaas werd gepolst of hij na zijn burgerdienst in Eindhoven een half jaar fulltime voor de vredesbeweging en voor de vrede in het algemeen wilde werken. Hij reageerde niet enthousiast. “Dat zou weer een half jaar zijn”, antwoordde hij, “en hij was al bijna vier jaar met dienstweigeren bezig”.
Het gesprek verplaatste zich naar de zin van het leven. De conclusie luidde dat mensen niet meer zonder zekerheden als vast werk, pensioen en verzekeringen konden leven. Maar wat had je aan die zekerheden zolang “Duitsland in een geestelijke leegte leeft, zolang de wereldsituatie zo is dat er ieder ogenblik een oorlog uit kan barsten”. Alle speerpunten van de Beweging van de Morele Herbewapening kwamen aan de orde in het gesprek. Als ik Feenstra’s brief uit 1950 lees hoor ik hem bijna onrustig schuifelen op zijn stoel. Vijf jaar oorlog, dacht hij, en nu al vier jaar burgerdienst. Niet nog een half jaar. Hij moest aan het werk. Niet iedereen kon leven van zijn spaargeld. De bekeringspoging strandde. Eind 1950 zwaaide Feenstra af als dienstweigeraar. Hij vond werk bij Philips, trouwde en stichtte een gezin. Eindelijk een normaal leven.
Jonker Bobby bleef zich vanuit De Veldhoek fulltime inzetten voor een betere en schonere wereld. Vrede, voedsel en milieu bleven zijn leven lang zijn thema’s. Ook tijdens zijn audiëntie bij paus Paulus VI in juli 1966. De jonker stelde het bestrijden van de honger altijd te hebben beschouwd “als scherp wapen in de strijd voor de vrede”. De paus knikte instemmend, schreef hij in zijn verslag van zijn gesprek met Paulus VI. Bobby zette vervolgens zijn plan uiteen om het wereldvoedselprobleem met eiwit uit bladgroen op te lossen. Dat was veel efficiënter dan de veeteelt. Maar niet alleen de magen moesten worden gevuld, ging hij verder, ook de honger naar kennis en inzicht moest worden gestild. De paus sprak hem niet tegen, maar maakte subtiel een einde aan het gesprek. Maar Bobby’s kruistocht ging voort. Een jaar na zijn bezoek aan de paus kopte het Dagblad Trouw boven zijn pleidooi om meer plantaardige eiwitten te eten: “ONZE koeien zijn de echte sta-in-de-wegs”.
De fulltime strijd voor de wereld had ook een schaduwzijde: er ging veel geld doorheen. Bobby’s kapitaal slonk dusdanig dat hij in 1967 vrijwel de gehele Veldhoek voor 1,8 miljoen gulden aan Staatsbosbeheer verkocht om het hoofd boven water te houden. Een particulier had er 5 miljoen voor geboden, maar de verkoper wilde voorkomen dat het een speculatieobject werd. Hij gunde zijn landgoed aan de maatschappij. Hij hield drie hectares voor zichzelf en bleef in alle eenvoud in zijn blokhut wonen. Van daaruit reisde hij door Nederland en Duitsland naar conferenties over milieu en vrede en om tot op hoge leeftijd yogalessen te geven. In 1975 was hij gedwongen zijn laatste hectares te verkopen. Staatsbosbeheer gedoogde hem nog lang in zijn blokhut, totdat die aan het eind van de jaren tachtig onbewoonbaar werd verklaard. Voortaan was Jonker Bobby zonder vaste woon- en verblijfplaats.
In december 1999 overleed Hendrik Robert baron van Heeckeren van Kell op 92-jarige leeftijd in Hellendoorn. Op een platte wagen achter twee paarden werd bij bijgezet in het familiegraf in Ruurlo. Een rebelse heer van stand was heengegaan, schreef de Tubantia in een In Memoriam. Het was een bijzondere man, die Jonker Bobby.
Erik de Graaf
PS: dit artikel verscheen in het kwartaaltijdschrift Onder d’n Kroezeboom (jaargang 39, nummer 154, december 2022) van de Historische Vereniging Old Reurle in Ruurlo. Tijdens interviews hoorde ik veel verhalen van dienstweigeraars uit die tijd over Jonker Bobby. Ik las veel brieven en dagboeken en dank Old Reurle voor de hulp. De foto komen uit diverse collecties: van Old Reurle en van de dienstweigeraars Klaas Feenstra en Dick de Vries.