Dwangarbeiders uit Spijk
|

Dwangarbeiders uit Spijk in Duitsland

In mei 1945 was de Tweede Wereldoorlog achter de rug, maar er bleven veel vragen. In een advertentie in de Nieuwe Provinciale Groninger Courant smeekte de familie Kremer uit Spijk in augustus 1945 om “inlichtingen omtrent onze zoon Tjark Kremer. Op 1 Maart ’44 telefonisch bericht ontvangen dat hij door de Gestapo te Bremen is afgemaakt. R.C. Kremer, F323, Spijk”. Het klonk als een schreeuw om gerechtigheid (EdG, 2022).

Onderduiken in de houtstek

Tjark Kremer was een geboren en getogen Spiekster. De derde zoon in het gezin van timmerman Kremer aan de Nesweg. Hij zou het bedrijf zou overnemen, samen met zijn broer. Maar de Tweede Wereldoorlog gooide roet in het eten. In de zomer van 1943 werd de 22-jarige Tjark opgeroepen om in Duitsland te werken. Hij voelde daar niets voor en dook onder. Thuis bij zijn ouders, in een kamertje boven de houtstek. Het leek een perfecte plek om je te verstoppen.

Het bleek minder perfect. Op dinsdagavond 11 januari 1944 werd hij bij een razzia door de Duitsers gearresteerd. Hij was niet de enige. Stadjer Theo Roodvoets werd in de molen Ceres gearresteerd. Plus zeven anderen op verschillende onderduikadressen in het dorp. Lopend moesten ze naar het Duitse hoofdkwartier in Roodeschool. Vandaar werden ze de volgende ochtend naar het beruchte Scholtenshuis aan de Grote Markt in Groningen overgebracht.

Tjark Kremer, vlak voor de oorlog

Politiearchieven

Volgens de politiearchieven werden op woensdag 12 januari om 12.45 uur negen personen uit Spijk door de Sicherheitsdienst (SD) van het Scholtenshuis in het Huis van Bewaring afgeleverd. Nog dezelfde dag werd Berend Klinkhamer uit Bierum vrijgelaten. De volgende dag mocht Andries Scholte naar huis. Kremer en Roodvoets werden administratief overgedragen van de SD aan het Gewestelijk Arbeidsbureau. Dat betekende dat hun “delict” werkweigering was. Ze bleven in arrest. Vijf jonge Spieksters werden in de vroege ochtend van 14 januari naar Kamp Amersfoort overgebracht. Navraag bij de historici van het Nationaal Monument Kamp Amersfoort leerde dat zij allemaal al eerder “vrijwillig” voor de Duitsers hadden gewerkt. Dat vrijwillig moet wel tussen aanhalingstekens staan. Al vanaf 1941 was de maatschappelijke dienstplicht voor jongeren verplicht. Ze werden in Nederland tewerkgesteld, maar waren tijdens hun verlof ondergedoken. Na hun arrestatie werden ze voor straf minimaal veertien dagen en maximaal drie maanden in Kamp Amersfoort opgesloten. Daarna moesten ze toch weer naar Duitsland.

Tjark Kremer en Theo Roodvoets bleven nog een week in de gevangenis in Groningen. Uit de politiearchieven blijkt niet dat ze nog werden verhoord. Op donderdag 20 januari werd Roodvoets op transport gesteld. Een dag later was Kremer aan de beurt. Ze werden door Nederlandse politieagenten met de trein via Nieuwerschans naar Duitsland gebracht.

Herinnering aan het werk- en opvoedingskamp Bremen Farge
De Lagerstrasse verbond de Bunker Valentin met het Kamp in Bremen Farge

Werk- en opvoedingskamp

Eindpunt van de reis van Kremer en Roodvoets was het Arbeits- und Erziehungslager in Farge bij Bremen. Dat werk- en opvoedingskamp had tot doel om “lastig opvoedbare werkweigeraars” in zes weken meer arbeidsmoraal bij te brengen. De 26-jarige Roodvoets had al in Hannover, Berlijn en Riga gewerkt. Niet vrijwillig of uit overtuiging, maar omdat hij daartoe als werkloze was gedwongen. Tijdens een verlof in het voorjaar van 1943 dook hij onder. Eerst bij een broer in Leeuwarden, maar vanaf juni in de molen Ceres in Spijk.

Kremer werd hard aangepakt vanwege zijn houding. “Hij was recht door zee en zei wat hij dacht”, vertelt zijn neef Derk Kremer uit Ten Post. Al op de weg van Spijk naar Roodeschool ranselden de Duitsers hem af, omdat hij zijn mond niet kon houden. Zijn verzet kwam hem duur te staan.

Roodvoets en Kremer werden gedetineerd in Farge, ten noorden van Bremen. De barakken zijn inmiddels afgebroken, maar informatieborden herinneren aan de onheilsplek. Elke ochtend marcheerden de dwangarbeiders over de onverharde Lagerstraβe (vertaald: Kampstraat) naar hun werk. Tweeënhalve kilometer heen en ’s avonds weer terug. Aan de rivier de Weser bouwden tienduizend dwangarbeiders uit heel Europa aan de grootste bunker van Duitsland (ruim 35.000 vierkante meter). De bouwwerkzaamheden waren halverwege 1943 begonnen. Ze werkten dag en nacht aan de gigantische bunker met de fraaie, verhullende naam Valentin. In de bunker moesten uiteindelijk duikboten worden gebouwd. Toen de werf in het voorjaar van 1945 bijna klaar was werd hij door de Engelsen gebombardeerd. Op twee plaatsen doorboorden de Engelse bommen het viermeter dikke beton. Uiteindelijk werd dus geen enkele duikboot in de Bunker Valentin geproduceerd, waar volgens het waanzinnige plan van rijksminister voor bewapening Albert Speer en marine-admiraal Dönitz één U-Boot per 56 uur van de “lopende band” de Weser in moest varen.

Productiehallen in de Bunker Valentin in Bremen Farge
De gigantische bunker Valentin in Bremen aan de Weser

Dood en verderf

Ruim 1600 dwangarbeiders kwamen bij de werkzaamheden in de Bunker Valentin om het leven. Door ongelukken, mishandeling, ziektes, honger en uitputting. Onder hen waren Theo Roodvoets en Tjark Kremer. Roodvoets overleed na vier weken door uitputting. Tjark Kremer op 28 februari 1944 aan de gevolgen van zware mishandelingen.

Het bericht van Kremers dood bereikte Spijk snel. Derk Kremer toonde me een afgescheurde bladzijde uit een agenda van 1944, waarop het slechte nieuws stond: Tjark Kremer was door de Gestapo in Bremen gearresteerd en op 28 februari overleden. Wie het slechte nieuws vanuit Bremen naar Spijk doorbelde blijft onduidelijk. De schok in Huize Kremer aan de Nesweg was groot, het verdriet enorm. Twee dagen later stond er een rouwadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden. “Hiermee geven wij kennis van het overlijden van onzen lieven Zoon en Broer TJARK KREMER in den jeugdige leeftijd van 22 jaren.” Het waren bedekte termen: niets over Bremen of over de Gestapo. Duidelijker konden ze het pas na de oorlog verwoorden.
Anders dan de Kremers verkeerde de familie Roodvoets nog jarenlang in onzekerheid over Theo’s lot in Duitsland. Pas in 1947 kwam het bericht dat hij op 23 februari 1944 bij Bremen was overleden.

Zoektocht naar de waarheid

De dood van zijn broer liet Adri Roodvoets niet los. In juli 1961 vroeg hij de West-Duitse minister van Justitie schriftelijk of de kampcommandant van Bremen-Farge ooit voor zijn misdaden was bestraft. Hij hield hem verantwoordelijk voor de dood van zijn broer en van Tjark Kremer. De minister antwoordde dat hij de zaak nader zou onderzoeken.

Drie maanden later werd Karl Walhorn op het politiebureau van Bremen verhoord. Hij vertelde over zijn carrière bij de Gestapo en de SS, waarvoor hij na de oorlog door een Britse Militaire Rechtbank tot vier jaar gevangenisstraf was veroordeeld. Zeventien jaar na dato had hij geen herinneringen meer aan de dood van Roodvoets. “Het moet een natuurlijke dood zijn geweest”, beweerde hij, “want in zijn tijd als kampcommandant in Farge was er geen enkel geval van dood door mishandeling voorgekomen”. Op één uitzondering na, moest hij toegeven: het geval van Tjark Kremer.

Walhorn vertelde hoe hij op een dag een Holländer moeizaam achteraan een kolonne zag lopen. Hij sprak slecht Duits, maar gaf aan dat hij iets aan zijn zitvlak had. In de ziekenzaal werd een grote blaar vastgesteld. De kamparts vermoedde syfilis. Walhorn vertelde zijn ondervragers in 1961, dat hij Kremer persoonlijk naar een ziekenhuis in Bremen had gebracht. Daar bleek dat hij geen syfilis had, maar dat zijn endeldarm kapot was geschopt. Kremer overleed die nacht in de kliniek. In een verklaring schreef het ziekenhuis dat “de patiënt voor zijn dood had gezegd dat de kampcommandant dat had gedaan.” Walhorn ontkende bij hoog en bij laag. Hij vertelde dat er indertijd een andere verdachte was, maar kon zich zijn naam niet meer herinneren.

Advertentie van de familie in de Nieuwe Provinciale Courant van 9 augustus 1945

Chronisch geheugenverlies

Officier van Justitie Dünnebier concludeerde begin 1962 dat de dood van Theo Roodvoets niet het gevolg was van een strafbare handeling van Walhorn. Hij was omgekomen door uitputting, kou en honger. Dat was tot mei 1945 in totaal 364 keer voorgekomen in het kamp in Bremen-Farge. Bij Kremer was volgens Justitie wel sprake van een gewelddadige dood. Er kon echter niet bewezen worden dat Walhorn daarvoor verantwoordelijk was. Hoofdofficier Höffler besloot daarom niet tot vervolging over te gaan. Met oorlogsmisdaden kwam je makkelijk weg in het Duitsland van die jaren. Zowel Dünnebier als Höffler hadden “succesvolle” carrières gehad in de nazitijd. Walhorn hoefde zich dus geen grote zorgen te maken.

Adri Roodvoets was woest. Hij verbaasde zich er in een brief aan de Duitse minister over “dat zulke Hitlerknechten na de oorlog aan chronisch geheugenverlies leiden”. Daarmee sloeg hij de spijker op de kop.

Het oorlogsmunument op de begraafplaats in Spijk.
Eregraafplaats voor Nederlandse gevallenen in Bremen Osterholz

Herinnering

Theo Roodvoets en Tjark Kremer werden kort na hun dood in Bremen begraven. Roodvoets werd acht jaar later herbegraven op de Erebegraafplaats in Loenen. Kremer kreeg een definitief plekje tussen 167 Nederlandse slachtoffers op het Ereveld in Bremen-Osterholz.
De juridische dossiers van Roodvoets en Kremer raakten onder het stof in de Duitse archieven, maar werden vorig jaar door studenten van de Universiteit van Bremen opgeduikeld. Dankzij hen kreeg de familie na ruim 75 jaar antwoord op de vraag uit de advertentie in de Nieuwe Provinciale Groninger Courant van augustus 1945.

In Spijk is het lot van Kremer en Roodvoets nauwelijks bekend. Op het oorlogsmonument op de begraafplaats staan de namen van zeven Spieksters, die op 12 juni 1945 omkwamen bij de ontploffing in een loods met Duitse munitie. De slachtoffers worden nog jaarlijks herdacht. Terecht. Het grote oorlogstrauma van Spijk is van na de bevrijding. Op de achterkant van het monument staan nog twee namen. “Ze lieten het leven voor het vaderland”, staat in steen gebeiteld. Een van de genoemden is Tjark Kremer, zij het met een verkeerde datum van overlijden. Roodvoets wordt niet genoemd.

Erik de Graaf

Dit artikel verscheen eerder in Blad voor Noord-Groningen (nr. 26; april/mei 2022) 26-31; het was gebaseerd op extra onderzoek in Bremen na het artikel over Kremer en Roodvoets in het Dagblad van het Noorden op 3 mei 2021, dat op deze site terug te lezen is onder de titel Van de houtstek naar het theater.

Kader: vijf Spieksters
Vijf Spieksters gingen op 14 januari 1944 op transport naar Kamp Amersfoort:
1. Pieter Bos (20 jaar; slager te Spijk): Häftling nr. 5191; op 09-03-1944 op transport gesteld naar het Arbeitsamt van Krefeld en te werk gesteld bij de Metzgerei (slagerij) van P. Verkoyen te Krefeld.
2. Pieter Bronsema (19 jaar; schoenmaker te Spijk): Häftling nr. 5192; op 11-05-1944 op transport gesteld naar het Arbeitsamt van Stettin (tegenwoordig Polen).
3. Albert Flikkema (19 jaar; kapper te Spijk): Häftling nr. 5194; op 09-03-1944 op transport gesteld naar het Arbeitsamt van Krefeld waar hij te werk werd gesteld bij de Landwirt (boer) H. Mulder. 
4. Kornelis Klaas Klevering (19 jaar; landarbeider te Spijk): Häftling nr. 5199; op 09-03-1944 op transport gesteld naar het Arbeitsamt van Emden waar hij te werk werd gesteld bij de Landwirt A. Lerringe.
5. Klaas Lanting (19 jaar; arbeider te Spijk): Häftling nr. 2102; op 09-03-1944 op transport gesteld naar Emden waar hij te werk werd gesteld bij de Schleppendienststelle van Emden.

Informatie is afkomstig uit het Politiearchieven 1944 (Groninger Archieven) en het Nationaal Monument Kamp Amersfoort. Heeft u meer informatie over deze personen, neemt u dan alstublieft contact met mij op! 

Vergelijkbare berichten