Nieuwjaar op Rottumeroog
In het archief van Guitje Klaassen van Dijk, de voogd van Rottumeroog van 1865 tot 1908, vond ik jaren geleden een ansichtkaart met zijn beste wensen voor het nieuwe jaar. Ook ik wens iedereen een voorspoedig 2023 en hoop “dat ik u nog dikwerf op den Nieuwjaarsdag mag schrijven”.
Eeuwenlang werd het Groningse eiland Rottumeroog in opdracht van rijk en provincie beheerd door de voogden van Rottum. Van 1738 tot 1908 beheerde en heerste de dynastie Van Dijk. Vier achtereenvolgende voogden uit één familie: vader – zoon – kleinzoon – achterkleinzoon. Tot er in 1908 geen opvolger meer was en de eerste Toxopeus aantrad.
Guitje van Dijk was voogd van Rottum van 1865 tot 1908, als vierde en laatste uit de familiedynastie. Met zijn gezin bewoonde hij het voogdhuis op Rottumeroog, samen met een handvol arbeiders in de winter en pakweg drie handenvol in de zomer. Het leven op het eiland was hard voor die noeste werkers. Hard werken in felle zon en striemende regen in de zomer. Harde winden, die het droge zand deden opwaaien. In de herfst en de winter werden die winden woeste stormen, die steeds opnieuw het voortbestaan van het eiland in gevaar brachten. Die stormen waren “zoo hevig dat de koppen op het water wit waayen of dat het te Rottumeroog reeds buldert in de schoorsteen”, schreef Guitje van Dijk in het schrift waarin hij de weersgesteldheden op het eiland bijna vijftig jaar minutieus bijhield.
Erger dan de harde werkdagen en het ruwe weer was het isolement van de arbeiders op het eiland. Zeker in de winter was het geen pretje om op het eiland te leven. Maand in, maand uit, zonder al te veel verzetjes. Gescheiden van de zwijgzame voogd, die met zijn gezin het betere woongedeelte van het voogdhuis bewoonde.
Een van de jaarlijkse verzetjes was op Nieuwjaarsmorgen. Traditioneel trakteerde de voogd dan op boerenjongens. Rozijnen op brandewijn. Bovendien was er voor iedereen een lange Goudse pijp. Op tafel stond een zak met een pond herenbaaitabak, waaruit iedereen vrij mocht roken. De voogd rookte normaal niet, maar maakte op nieuwjaarsdag altijd een uitzondering. Hij stopte de eerste pijp, daarna mochten zijn arbeiders toetasten. Tot aan de jongste knecht toe. De voogd vertelde op nieuwjaarsmorgen verhalen uit het familiegeheugen. Over de stormen die zijn eiland al eeuwenlang teisterden. Over gestrande schepen en verdronken zeelieden. “Tot vijf keer toe werden de glazen gevuld”, schreef de elfjarige Marten veel later over nieuwjaarsdag in 1891, “en voor mij werd de etenskamer met zijn witte muren en de rode tegelvloer steeds mooier en er kwam zelfs beweging in”.
Erik de Graaf