Bootje door reitdiep

Zwerftocht door het wierdenlandschap

In 1986 kocht Ben Westerink een nieuwbouwhuis aan de rand van de wierde van Adorp. Een prachtige plek aan een doodlopende straat met weids uitzicht over de graslanden waar ooit de brede getijdenrivier de Hunze meanderde voordat de bochten van het huidige Reitdiep werden afgesneden. Een ding knaagde nog lang, vertelt hij als we vanaf de voordeur de trap naar de benedenverdieping zijn afgedaald: om vier woningen te bouwen werd 400 vierkante meter wierdengrond afgegraven en afgevoerd. Veertig jaar geleden gebeurde dat nog zonder noemenswaardig gemor, tegenwoordig wordt dat als een archeologische en cultuurhistorische doodzonde beschouwd. Het bewustzijn voor erfgoed en cultuurhistorie is gelukkig fors toegenomen.

Eind vorig jaar publiceerde emeritus hoogleraar farmacie Ben Westerink een lijvig boekwerk met de titel Wierdenlandschap. ‘Het was een flinke klus’, vertelt hij. Toen uitgeverij Noordboek uit Gorredijk hem vroeg om een boek over het ontstaan van het Groninger wierdenlandschap te schrijven dacht hij er een jaar voor nodig te hebben. Het werden er zes, maar het resultaat is ernaar. Vierhonderd pagina’s met heldere tekst, honderden prachtige foto’s en zelfgemaakte verklarende kaarten en tekeningen. Alles bij elkaar 2222 gram schoon aan de haak. Een mooie revanche voor de graafwerkzaamheden in zijn wierde.

Van roman naar standaardwerk

Het was geen nieuwe materie voor Westerink, die naast zijn werk aan de Rijksuniversiteit Groningen altijd al geboeid was door archeologie, wilde planten en het landschap. Jarenlang was hij betrokken bij de Natuur- en Milieufederatie Groningen en maakte hij zich sterk voor de erkenning van Middag-Humsterland als Nationaal Landschap. In 2002 publiceerde hij een roman met de titel Zuiderstraat 5, waarin hij in twaalf verhalen, op basis van archeologisch en historisch onderzoek, mondelinge overlevering en zijn eigen fantasie de bewoningsgeschiedenis van zijn huis beschreef. Hij had toen nog niet het vruchtbaarheidsamulet van een in zijn achtertuin begraven vroegmiddeleeuwse vrouw gevonden. ‘Dan had ik van haar misschien een voorouder van Walfridus en Radfridus uit Bedum kunnen maken’, zegt hij met een grijns.

De roman was deels fictie, maar het Wierdenboek berust op gedegen onderzoek. Ruim 700 wierden kende het Groninger kustgebied ooit. Volgens landschapsprofessor Theo Spek kregen de wierden lange tijd minder aandacht dan de Friese terpen. Volgens Spek weet Westerink die Groninger achterstand met dit standaardwerk in één klap op te heffen. Bescheiden nuanceert Westerink die lof. ‘De archeoloog Van Giffen deed al in de vorige eeuw baanbrekend werk en ook recenter is goed onderzoek verricht.’ Ook in de afgelopen jaren nog in het grootschalig project ‘Terpen en Wierden’ uit 2018, dat ook de wierdendorpen Godlinze, Ulrum en Warffum onder de loep nam.

Westerinks boek begint met zes zeer leesbare hoofdstukken over het ontstaan van het Noord-Groninger landschap, vanaf de laatste ijstijd tot aan de bouw van de eerste zeedijken rond 1100. Daarna volgen zes hoofdstukken waarin wordt rondgereisd door het wierdenlandschap om aan te tonen hoe de ontwikkeling van duizenden jaren nu nog in het Groninger landschap is terug te zien. Vanaf Middag-Humsterland volgen we het wierdenlandschap van west naar oost, dus ‘van Lauwerszee tot Dollard tou’. Elke bladzijde nodigt de lezer uit om op stap te gaan, maar als wandel- of fietsgids voor onderweg is de ‘stoeptegel’ helaas onpraktisch zwaar.

Foto: Erik de Graaf

Kader: Adorp aan de Hunze

Tot rond 1400 lag Adorp aan de Hunze. Wat van de brede getijdenrivier overbleef is slechts het smalle Selwerderdiep achter het huis van Westerink. In zijn achtertuin vond hij onder andere een schedelfragment en een kaurischelp. Een kauri is een vruchtbaarheidsamulet uit de zevende of achtste eeuw, dat vaak met overleden vrouwen werd meegegeven in het graf. Vermoedelijk is de trotse eigenares in een vroegmiddeleeuws grafveld in de wierde begraven.

Terugkeer van de Noordzee

Het verhaal over de ontstaansgeschiedenis van het wierdenlandschap begint met de terugkeer van de Noordzee na de laatste IJstijd, pakweg elfduizend jaar geleden. Tegenwoordig kun je je op de dijk boven Pieterburen niet voorstellen dat de zee ooit in geen velden of wegen te bekennen was. De zeespiegel lag maar liefst zestig meter lager dan nu en de kustlijn van de Noordzee honderden kilometers noordelijker. Rondzwervende jagers en verzamelaars konden zonder natte voeten naar Engeland lopen. Onderweg naar Schotland kwamen ze door het lieflijke, heuvelachtige Doggerland. Veel begroeiing was er niet. Wel moesten ze oppassen voor oerossen en mammoeten.
Door klimaatopwarming steeg de zeespiegel na de laatste IJstijd. Dat kwam vooral door het smelten van ijskappen, maar ook doordat het land in het hoge noorden opveerde toen het bevrijd werd van een zware ijslast. Eeuw na eeuw kwam het water omhoog. Doggerland werd eerst een eiland in de Noordzee en uiteindelijk de Doggersbank, waar tot op de dag van vandaag op kabeljauw en haring wordt gevist. Pas na 5.500 jaar bereikte het water de huidige kustlijnen. Het water was maar liefst vijftig meter gestegen. Daarmee stopte de stijging nog niet. Sindsdien steeg de zeespiegel nog eens met tien meter.

Bij elke vloedgolf bleven kleine kleideeltjes achter, die door de eeuwen heen een dikke kleilaag op de zandbodem achterlieten. Rond 3800 voor Christus vormde een noordelijke uitloper van de Hondsrug een schiereiland in zee, dat nu bekend is als het Hoog van Winsum. Uit archeologisch onderzoek bleek dat daar toen al boerenfamilies van de trechterbekercultuur leefden.

Niet veel later (nou ja, een jaar of achthonderd) vormde zich een reeks zandbanken op tien kilometer van de kust. Het was de geboorte van de Wadden. ‘Dat hier geen langgerekte zandbank ontstond, zoals in Zuid- en Noord-Holland, heeft ongetwijfeld te maken met de natuurlijke dynamiek van het gebied’, weet Westerink. Als er wel een lange strook duinen van Texel tot Rottumeroog was ontstaan konden we nu in tien minuten van Warffum naar het strand rijden – als de files dat op warme zomerdagen zouden toelaten.

Het skelet van het landschap

Rond 2000 voor Christus nam de snelheid van de zeespiegelstijging af. Westerink beschouwt dat als een eerste kantelpunt in de vorming van het kustlandschap, omdat de kustlijn voor het eerst niet meer verder naar het zuiden oprukte. Er was nu sprake van permanent land in de vorm van kwelders. Doordat de zee met minder kracht de kwelders instroomde, daalden de slib- en zanddeeltjes dichter bij de kust neer. Er ontstonden langgerekte kwelderwallen van west naar oost, die op den duur als het ware het skelet voor het landschap vormden. Dat is heel mooi te zien op de kaartjes van Westerink, die de ontstaansgeschiedenis van het landschap in de Marne weergeven. Het grijs staat voor de wadplaten, het groen voor de kwelders en daartussenin vormden zich door de eeuwen heen steeds nieuwe kwelderwallen.

Permanent land maakte bewoning mogelijk. Aanvankelijk ging het om passanten, die tijdelijk een kwelderwal bewoonden. Vanaf 500 voor Christus nam het aantal vaste nederzettingen toe. Om droge voeten te houden voor zichzelf en voor hun vee legden ze hun verhogingen aan, de wierden. Dat begon met eenvoudige huiswierden, die in de loop der eeuwen tot dorpswierde aaneengeschakeld werden.

De Romeinse bril van Plinius

Tot een eeuw geleden hadden we geen idee hoe de vroege bewoners van het kweldergebied dat klaarspeelden. De Groninger archeoloog Van Giffen legde een eeuw geleden in Ezinge het ‘Pompeï van het Noorden’ bloot. Het vormde de basis voor verder wetenschappelijk onderzoek. Voor die tijd werd het beeld van de wierdenbewoning eeuwenlang bepaald door de Romeinse historicus Plinius, die in het jaar 47 na Christus met Romeinse troepen over de Waddenzee voer. In een land, dat nauwelijks van zee te onderscheiden was, woonde een niet te benijden volk, stelde hij vast. Bij vloed leken de bewoners op zeevaarders op volle zee, maar bij eb zagen ze eruit als schipbreukelingen op kleine eilandjes. Als slaaf in Rome zouden ze een beter leven hebben, dacht hij.

Wat Plinius niet zag, door zijn azuurblauwe Romeinse bril, was dat het terpen- en wierdenlandschap een van de dichtstbevolkte gebieden van Noordwest-Europa was. De bewoners wachtten op hun heuvels niet lijdzaam op betere tijden, maar werden juist aangetrokken door de kansen in het gebied. Ze deden aan veeteelt en landbouw op de vruchtbare kwelders, raapten meeuweneieren en vingen vissen, vogels en robben. Uit archeologische vondsten blijkt ook ruilhandel, onder andere met de Romeinen. Toen Plinius in de eerste eeuw van de jaartelling van een afstandje toekeek maakte het gebied juist net een bloeitijd door. Ik had mijn Romeinse collega-historicus graag een boek als Wierdenlandschap geschonken.

Zeedijken

Westerink beschrijft hoe na de bloeitijd van de eerste eeuw een dip ontstaat. In de vierde eeuw is het wierdenlandschap grotendeels verlaten en daardoor archeologisch onvindbaar. Deskundigen gissen nog naar de oorzaak. Had het met wateroverlast te maken? Met malaria in drassig land? Speelden ook politieke en militaire ontwikkelingen een rol, zoals de val van het Romeinse Rijk?

In ieder geval is er sprake van herstel in de vroege middeleeuwen. Er arriveren nieuwe bewoners vanuit de Drentse zandgronden, maar belangrijker is de trek van Angelsaksische stammen vanuit het oosten naar het wierdengebied. Veel Angelsaksen trekken door naar Engeland, anderen blijven hier hangen. Aanvankelijk bewonen ze verlaten wierden, later bouwen ze ook nieuwe woonheuvels op nieuwe kwelderwallen. Bijvoorbeeld op die van Vierhuizen tot Wehe den Hoorn of die van Eenrum tot Groot Maarslag. In de zevende en achtste eeuw zijn alle verlaten wierden weer bewoond. De nieuwe bloeitijd heet de ‘Gouden Eeuw van Frisia’, die zich ook over Groningen uitstrekt. Het wordt weer onrustig als de Franken komen en Karel de Grote de bevolking in het noorden tot het Christendom dwingt.

Halverwege de middeleeuwen constateert Westerink een tweede kantelpunt. Na 1100 worden de eerste zeedijken aangelegd. De Oude Dijk loopt van Hornhuizen via Kloosterburen en Warffum tot aan Godlinze richting Eemskust. Het achterland is daardoor beter beschermd. Het wordt minder noodzakelijk om op de woonheuvels te blijven, mensen vestigen zich voortaan ook op het omliggende land. Er ontstaan dorpen, kloosters, borgen en boerderijen. Boeren krijgen nieuwe mogelijkheden doordat de zoute, zilte, gronden achter de dijken verdwijnen.
De zeedijken maken ook een eind aan de ontwikkeling van het wierdenland. Om te overleven zijn de verhogingen minder noodzakelijk. Eeuwenlang lagen de wierden nog rustig in het landschap. Aan het begin van de twintigste eeuw werden veel wierden afgegraven, omdat vruchtbare wierdengrond goede
handelswaar bleek. Het leverde Groningen in ieder geval veel ijsbanen op. De afgravingen betekenden een grote impuls voor het wierdenonderzoek. Van Giffen tufte op zijn brommer van wierde naar wierde. In 1916 ontstond de Vereniging van Terpenonderzoek met als doel verdere opgravingen mogelijk te maken.

Kwetsbaar verleden

Het monumentale boek Wierdenlandschap eindigt op de Punt van Reide, aan de uiterste oostrand van het wierdengebied. Tegenwoordig herinnert weinig nog aan de oude wierde Westerreide, die daar ooit moet hebben gelegen. De route breekt letterlijk af voor zijn voeten, schrijft Westerink op de laatste pagina. Het oude land is in het water van de Eems verdwenen. ‘Het wierdenlandschap kende een kwetsbaar verleden’, besluit de schrijver zijn boek, ‘laten we zuinig zijn op wat overbleef.’ Wijze woorden om goed in de oren te knopen.

Erik de Graaf

Ben Westerink, Wierdenlandschap (Uitgeverij Noordboek, 2022) ISBN: 978 90 5615 861 3. Prijs: € 29,90.

In maart 2023 ontving Ben Westerink de prijs voor het Beste Groninger Boek in de categorie non-fictie. Van harte gefeliciteerd!

Dit artikel verscheen eerder in: Blad voor Noord-Groningen (nummer 31; februari/maart 2023) 32-36

De illustraties bij deze digitale versie komen uit het boek en uit Blad.

Vergelijkbare berichten