Drees kon niet kapot
|

‘Drees kon niet kapot’. Meyer Sluyser en de PvdA-propaganda

Het beeld van de politiek werd in verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden bepaald door vooraanstaande politici als Kuyper, Colijn, Drees en Den Uyl. Periodes uit de politieke geschiedenis dragen hun namen. De naam van Willem Drees bijvoorbeeld is een metafoor geworden, die bij velen de ‘smaak en de geur’ van het politieke klimaat van de jaren vijftig oproept. Uiteraard kan één politiek boegbeeld die grote invloed niet uitoefenen. Politiek klimaat wordt door talloze omstandigheden gevormd en beheerst. Politieke leiders zijn, het is een open deur, in grote mate afhankelijk van hun achterban. En voor het onderhouden van die band zijn partijfunctionarissen in het tweede gelid onmisbaar.

Eén van de velen die op de achtergrond van de politiek aan het beeld van zijn partij en haar voorlieden heeft bijgedragen is MEYER SLUYSER (1901-1973). Voor en na de Tweede Wereldoorlog was hij als journalist, schrijver en propagandist actief in de sociaaldemocratische beweging. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij in het landsbelang in Londen ondermeer voor Radio Oranje en de Regeringsvoorlichtingsdienst. Na 1945 werd Sluyser door enkele gedenk- en jubileumboeken de chroniqueur van de Rode Familie. Het bekendst bij het grote publiek werd hij echter door het Aetherforum uit het begin van de jaren vijftig, door zijn wekelijkse Commentaar op het Nieuws voor de VARA-radio tussen 1953 en 1969 en door een zestal vanaf 1957 gepubliceerde bestsellers met nostalgische herinneringen aan het joodse Amsterdam van voor de Tweede Wereldoorlog. Van 1952 tot 1958 was hij hoofd propaganda van de Partij van de Arbeid. Een beschouwing over zijn activiteiten kan duidelijk maken in hoeverre de politiek verandere in de jaren vijftig, toen de verzuiling een nieuw hoogtepunt leek te beleven en tegelijkertijd de massapropaganda het politieke bedrijf ingrijpend begon te veranderen.

Rode-familie-gevoel

Meyer Sluyser drukte in het tijdperk-Drees zijn stempel op de propaganda van de PvdA. Hij deed dat op een geheel eigen en ook eigenwijze wijze, die vaak tot conflicten met vriend en vijand leidde. Sluyser stond bekend als een scherpzinnig en inventief man, maar ook als iemand die zich gemakkelijk door cynisme en grilligheid onbemind maakte. Na de oorlog vertoonde Sluyser sentimentele en nostalgische trekken. Niet alleen in zijn bestsellers over het joodse Amsterdam, maar ook in zijn politieke werk leek hij moeilijk afstand te kunnen nemen van zijn in het interbellum opgedane ervaringen en gevoelens. Dat is duidelijk merkbaar in zijn brochure De Partij, die hij bij de opheffing van de SDAP in 1946 schreef als “een gedenkteken voor de Partij en de partijgenoten”. Met veel gevoel beschreef Sluyser daarin zijn persoonlijke herinneringen, waarin veel partijgenoten zich zullen hebben herkend. “Het zal, ja het moet nog even duren”, verzuchtte Sluyser, “voordat we met dezelfde vertrouwde klank ook van de Partij van de Arbeid als “de Partij” zullen kunnen spreken. Maar dat komt wel. De tradities waren bij de S.D.A.P. ook niet met een toverstokje gewrocht”.

Aan het kweken van vertrouwdheid met de nieuwe partij droeg Sluyser als journalist van Het Vrije Volk, als schrijver van jubileumboeken en als propagandist van de PvdA een belangrijk steentje bij. Daarbij speelde zijn eigen ‘rode-familie-gevoel’, dat hij vaak en heel ‘warm’ en nostalgisch verbeeldde, een grote rol. In Hier is de VARA, dat hij in 1950 schreef ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de VARA staat een uit het rode leven gegrepen, fictief verhaal centraal over de bouwvakker Karel van Veen en zijn vrouw Kee, die vanaf de oprichting in 1925 tot aan het jubileum in 1950 het vuur uit de sloffen liepen voor de Vereniging Arbeiders Radio Amateurs. Aan de hand vanKarels belevenissen vanaf de pionierstijd met de VARA-bouwcursussen, waarin arbeiders met elkaar goedkope ontvangertjes fröbelden om maar naar de VARA te kunnen luisteren, schetste Sluyser een geschiedenis van de VARA, maar vooral de sfeer in de rode familie. In het laatste hoofdstuk beschreef Sluyser hoe de Van Veens op 11 juni 1950 met het hele gezin naar het VARA-familiefeest in Hilversum gingen. Tienduizenden bezoekers zagen hoe een fakkelloper uit Amsterdam het vuur van de VARA-geestdrift ontstak en juichten toen het nieuwe recordaantal leden bekend werd gemaakt. Er traden bekende VARA-artiesten op én er was oor voor de rustige en bedaarde speech van Drees. “Niks geen vuurwerk of flauwe kul, maar even zo vrolijk is het een kei van een redevoering”, aldus de romanheld Karel van Veen.
Het VARA-familiefeest was de eerste massa-manifestatie van de sociaaldemocratische beweging na de Tweede Wereldoorlog. “De receptie van de grote rode familie”, schreef Sluyser een dag later in Het Vrije Volk en zo was het ook bedoeld door het VARA-hoofdbestuur, waarvan ook Sluyser lid was. “Toch fijn dat wij weer eens zo een massale bijeenkomst van de beweging hebben”, hadden velen Sluyser op die dag toevertrouwd. Tegelijkertijd smaakte het naar meer. Hopelijk hoefden ze niet weer 25 jaar op zo’n familiefeest te wachten, aldus Sluyser in Het Vrije Volk. Daarvoor zou hij (bijna persoonlijk) zorgen.

Verkiezingscampagnes in de jaren vijftig

In dienst van de Doorbraak

Tot 1951 was Sluyser adjunct-hoofdredacteur van Het Vrije Volk, waar hij het slecht kon vinden met hoofdredacteur Klaas Voskuil. Behalve hun karakters botsten ook hun visies op de toekomst van Het Vrije Volk. Waar Voskuil de krant koel en zakelijk in dienst van de partij wilde stellen wilde Sluyser de krant verlevendigen, waarbij hem de Britse Daily Mirror, een Labour-krant in tabloid-stijl, voor ogen stond. Het was de invloed van vijf jaar Londen die zich vaker bij Sluyser openbaarde. Om de rust in eigen gelederen terug te brengen waren de krant en haar uitgever De Arbeiderspers gaarne bereid Sluyser aan de partij uit te lenen. Zo kwam Sluyser in juni 1951 in dienst van de Partij van de Arbeid, “buiten bezwaar van de Partijkas”, zoals het heette. Wat aanvankelijk voor één jaar bedoeld was, tot aan de Tweede Kamerverkiezingen van juni 1952, duurde uiteindelijk veel langer.
Wat trof Sluyser bij de Partij van de Arbeid aan? De partij stond er niet al te florisant voor. De verkiezingen van 1946 en 1948 hadden niet de gehoopte Doorbraak van de verzuilde patronen teweeggebracht, waardoor steeds vaker de vraag naar de levensvatbaarheid van die Doorbraak werd gesteld. PvdA-voorzitter Koos Vorrink kende echter geen twijfels. Op het Derde Congres van zijn partij, het Lustrumcongres in februari 1951, achtte hij de Doorbraak nog niet verloren, in beginsel zelfs al geslaagd. Alleen had de partij door haar prominente rol in de wederopbouw nog weinig gelegenheid gehad “een rustige, weloverwogen propagandistische activiteit te ontwikkelen” om haar plannen te ontvouwen. Daarin moest nu verandering komen.
De Operatie-Doorbraak werd dus geprolongeerd. Niet zozeer vanwege haar succes, maar omdat de partijleiding geen andere mogelijkheden zag het electorale aandeel te vergroten dan door de doorbraak naar de katholieke en protestants-christelijke arbeiders en middengroepen. In april 1951 werd ze daarin gesterkt door het interne rapport Verkiezingen in Nederland van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. In twee begeleidende notities ging de auteur van dat onderzoeksrapport, WBS-directeur Joop den Uyl, nader in op de vorm, de richting en de inhoud van de verkiezingspropaganda. Hoewel hij enkele aanzetten tot modernisering van de propaganda formuleerde brak hij vooral een lans voor het huisbezoek, dat “niet alleen veruit de beste, maar ook een betrekkelijk goedkope vorm van propaganda” was. Den Uyl borduurde daarmee voort op een beproefde propagandamethode. Al regelmatig hadden de sociaal-democraten gepoogd de propaganda te organiseren door de vorming van huisbezoekerskernen, maar vrijwel altijd zakte de organisatie kort na het hoogtepunt van de actie inelkaar, meestal dus direct na verkiezingen. Alleen de ‘Bureaux van Actie en Propaganda’, de zogenaamde buracprops, wisten in de jaren 1933-1936 onder leiding van (jawel) Meyer Sluyser door huisbezoek, colportage en rapportage een langduriger bijdrage te leveren aan de propaganda van de SDAP. Eerst in de acties tegen fascisme en communisme met het colportageblad Vrijheid, Arbeid, Brood en vanaf 1935 voor de propagering van het Plan van de Arbeid. Anno 1951 hield Den Uyl opnieuw een pleidooi voor de vorming van huisbezoekersteams.

 

Fakkeldrageractie

Alle blikken in de PvdA werden op de voor de Doorbraak zo cruciale verkiezingen van 1952 gericht. En wie was er geschikter om uitvoering te geven aan de ambitieuze propagandaplannen dan Meyer Sluyser? Zodra hij in dienst van de PvdA kwam werd Sluyser toegevoegd aan het zojuist opgerichtte Actiebureau voor de Verkiezingsactie, van waaruit de propaganda gecoördineerd zou worden. In het Actiebureau zaten kopstukken als Vorrink, Vermeer en Den Uyl, maar Sluyser werd als Hoofd Propaganda belast met de ontwikkeling en de uitvoering van de campagneplannen. Uit ervaring wist hij dat een verkiezingsactie slechts kon slagen als de hele partij op juiste wijze werd ingezet. Propaganda had voor hem dan ook twee richtingen: één naar de argeloze kiezers toe, die kort voor verkiezingen nog niet goed wisten op wie zij moesten stemmen, en één om de eigen partijgenoten te motiveren en te activeren. Voor dat laatste, de ‘inwendige zending’, zon Sluyser op een stunt, want hij wist dat er iets bijzonders moest gebeuren om de partijleden massaal tot huisbezoek te bewegen. Sluyser ging op zoek naar een magneet om de partijgenoten aan te trekken en vond die in de fakkeldragersactie, die (net als Sluysers dienstverband) aanvankelijk voor een jaar bedoeld was, maar pas in 1963 werd opgedoekt.
In september 1951 ging de actie van start met een manifest in de sociaaldemocratische pers, waarin tot grootste actie werd opgeroepen. Dertigduizend fakkeldragers, georganiseerd in tweeduizend plaatselijke fakkeldragersclubs van 15 partijgenoten moesten “het licht der voorlichting over Nederland verspreiden”. Al in 1947 had Sluyser in De Partij met een brok in de keel een tekening van Albert Hahn uit De Notenkraker in 1916 beschreven:
“Men zag op de achtergrond een groot vuur branden. Als stralen uit een gestyleerde zon, liepen over de tekening allemaal paden van dat vuur op den lezer toe. Op die paden liepen poppetjes met brandende flambouwen. Het onderschrift luidde: “En thans met ontstoken fakkels het land in””.

Die formule met de bijna religieuze symboliek van de fakkels en het licht der duisternis, waarvan het socialisme doorspekt was, werkte blijkbaar nog steeds. De oproep tot bekeringsdrift was veelvuldig terug te vinden in het voorlichtingsmateriaal voor de fakkeldragers van de jaren vijftig en het was opvallend hoeveel fakkeldragersclubs er in korte tijd uit de grond werden gestampt. Het streefaantal van 2000 werd snel bereikt, zij het dat ze gemiddeld lang niet de gehoopte vijftien leden telden. Ook het nostalgische ‘rode-familie-gevoel’ werd aangewakkerd in de fakkeldragersactie. De plaatselijke fakkeldragersclubs hielden huiskamerbijeenkomsten over politieke en maatschappelijke kwesties, maar er moest nadrukkelijk ook ruimte voor gezelligheid zijn. De tweejaarlijkse landelijke fakkeldragersdagen moesten vooral het karakter van grote huiskamerbijeenkomsten hebben en met de Nationale Demonstratie op Hemelvaartsdag 1952 in Amsterdam kreeg de rode familie haar tweede naoorlogse massa-manifestatie met tachtigduizend partijgenoten uit het hele land. Het optimisme voor de verkiezingen groeide na de Nationale Demonstratie, in tegenspraak met de percentages in de opiniepeilingen.

Toch boekte de PvdA op 25 juni 1952 voor het eerst sinds de oorlog een even verrassende als klinkende overwinning: drie zetels winst, waarmee ze net als de KVP op dertig kwam. In een dankwoord in Het Vrije Volk wees het partijbestuur op de rol van de fakkeldragers. “Dit prachtige resultaat hebben we bevochten met de wapens der redelijkheid en der overreding. Er is huisbezoek gedaan op een schaal als nooit tevoren. Begonnen, nu een jaar geleden, met de Fakkeldragersactie, een van haar hoogtepunten vindend in de onvergetelijke Nationale Demonstratie, en voortgezet in en klinkende verkiezingsactie.

Vadertje Drees

De fakkeldragersactie was beslist niet de enige oorzaak voor het succes. De verkiezingsoverwinning van 1952 was (evenals die van 1956, waarbij de PvdA ook in zetels de grootste werd) voor een belangrijk deel toe te schrijven aan PvdA-leider Drees, die de rode familie als een vader completteerde. Zes dagen na de verkiezingsoverwinning in 1952 stuurde Sluyser Drees een artikel uit de Bredasche Courant van 28 juni, waarin Drees’ radiotoespraak van kort voor de verkiezingsdag doorslaggevend werd genoemd. Drees had zich volgens de krant als een nationale figuur getoond, die boven de partijen staand eerlijk, objectief en met veel overtuiging het het regeringsbeleid sinds 1945 had verdedigd. In een begeleidend briefje schreef Sluyser dat de voorlichting voortaan rust en verantwoordelijkheidsgevoel moest uitstralen. “Ik had, tijdens Uw radiorede”, verduidelijkt Sluyser, “een buitenlandse vriend op visite, die slecht Nederlands verstaat, maar toch genoeg om te weten waar het over gaat, en juist weinig genoeg om onder de indruk te komen van de “atmosfeer” van de rede. Toen U klaar was zei hij: “Men heeft deze eeuw de eeuw van de gewone man genoemd, de kracht van die speech is, dat iedere luisteraar zegt: dit ben ik, dit is de gewone man.”
Sluyser schrijft Drees ook hoe de PvdA de stemmen in de toekomst kan behouden:
“als U Sociale Zaken zou kunnen nemen en de blijvende ouderdomsvoorziening er door te halen, zijn de raadsverkiezingen bij voorbaat gewonnen, want de Partij, die dit klaar speelt staat de eerste tien jaar bovenaan in de sympathie van de kiezers. Franklin Delano Roosevelt heeft tegen de republikeinse propaganda eens gezegd: You can’t kill Santaclaus”.

Drees kon niet kapot en de PvdA maakte nog jarenlang bewust gebruik van zijn nationale prestige, zowel in haar ‘uitwendige’ als in haar ‘inwendige’ propaganda. ‘Drees heeft ons vertrouwen’, heette het in 1952, of ‘W. Drees. Zijn land. Zijn partij. Zijn beleid’ in 1956. De benaming Vadertje Drees zegt al voldoende, voortdurend werd hij neergezet als de sobere, hardwerkende, onpartijdige en vertrouwenswekkende regeringsleider. Geheel in die lijn lag Sluysers idee om op de ochtend van de verkiezingen van 1956 in heel Nederland een visitekaartje van Drees huis-aan-huis te laten bezorgen met de tekst: “Wat ook uw politieke richting is, ik verzoek u in elk geval vandaag te gaan stemmen. Het is van belang dat heel ons volk zich uitspreekt”.

Na het succes van 1952 werd het dienstverband van Sluyser bij de PvdA verlengd, zij het niet zonder discussie. Sluyser had zijn faam als conflicthaard inmiddels waargemaakt. Ook de fakkeldragersactie werd geprolongeerd. Zij zou nog vier jaar een belangrijke rol spelen in de propaganda van de PvdA, vooral in de ‘inwendige’. In de Fakkeldragersclubs konden partijleden vrij “drempelloos” aan het afdelingswerk deelnemen of gewoon wennen aan de partijcultuur. Onderlinge betrokkenheid bleef vooropstaan. In 1954 maakte Sluyser in een jubileumboek voor De Centrale bijna een karikatuur van die hechte band in de fakkeldragersclubs toen hij verhaalde over een fictieve emigrant, die vol heimwee vanaf de boot naar Australië aan zijn achtergebleven fakkeldragersclub schreef hoevaak hij keek naar het portret van de club, dat hij bij het afscheid cadeau kreeg.
“Als ik in mijn hut kom, voel ik me net het jonge meisje uit het liedje van Dirk Witte, omdat ik niet kan gaan slapen zonder eerst naar die foto te hebben gekeken.”

Het valt niet aan te nemen dat Sluyser zijn creatie hier op de hak heeft willen nemen. De fakkeldragersactie liep in 1954 nog volop en was succesvol. Eerder was het aanvullende propaganda, want gedenkboeken als dit werden in de rode familie graag gelezen en de sfeer werd door velen herkend. Bij de verkiezingscampagne van 1956 kon de PvdA door de fakkeldragers terugvallen op “hechte, sterke, soepel lopende organisatie”, die snel inzetbaar was. Daarna nam het effect van de actie geleidelijk af. Het recept van de fakkeldragers raakte uitgewerkt doordat een belangrijk ingrediënt, het ‘rode-familie-gevoel’, aan kracht verloor.

Modernere propaganda

Onder invloed van maatschappelijke en technologische veranderingen aan het eind van de jaren vijftig vond een omslag in de propaganda plaats. Steeds vaker werd een beroep gedaan op deskundigen op het gebied van reclame en public relations. De overgang van traditionele naar moderne propaganda bracht ook een stijlverandering met zich mee. Het strijdvaardig preken voor eigen parochie, in de eigen partijgebonden media en op voor de eigen achterban georganiseerde massabijeenkomsten maakte geleidelijk plaats voor een meer genuanceerde, voorlichtende propagandastijl. De fakkeldragers hadden daardoor hun beste tijd gehad, tot de opheffing in 1963 leidden ze een slapend bestaan. Ook Sluysers was uitgespeeld. Hij bleef een man van het verleden in een veranderende beweging, waarin de ‘rode-familie’-verbanden snel vervaagden. Illustratief is dat de PvdA hem eind 1958 ontsloeg na een conflict over de inschakeling van een professioneel reclamebureau voor de verkiezingscampagne. Alleen als free-lancer deed hij nog iets voor de partij. Als het nodig was wisten ze hem te vinden. Zijn deskundigheid stond tenslotte buiten kijf.

Erik de Graaf

Dit artikel verscheen ooit in Openbaar Bestuur. Tijdschrift voor Beleid, Organisatie & Politiek (december 2000, nr 12) p. 23-26. De illustraties komen uit het artikel.

Vergelijkbare berichten