Verzwegen jaren van gevangenschap
Drie weken na de Rijksdagbrand in februari 1933 werd de jonge Berlijnse communist Erwin Jöris (geboren in 1912) door de nazi’s gearresteerd. Een jaar later werd hij uit het concentratiekamp Sonnenburg ontslagen op voorwaarde dat hij zich nooit weer “staatsvijandelijk” zou gedragen. Desondanks ging Jöris in 1934 in opdracht van de communistische partij via Praag naar Moskou, waar hij al spoedig uit de gratie raakte. In augustus 1937 werd hij door de Russen opgepakt en na anderhalf jaar bij Brest-Litovsk aan Nazi-Duitsland uitgeleverd. Na enkele maanden in gevangenschap van de Gestapo werd hij vrijgelaten. Opnieuw onder een voorwaarde: nu dat hij bij de Wehrmacht zou dienen. Na vijf jaar oorlog in heel Europa kwam Jöris begin 1945 in Russische krijgsgevangenschap in de buurt van Moskou. Al in september 1945 kon hij naar Berlijn terugkeren, naar zijn ouders in de Russische bezettingszone. Na een waarschuwing van een bevriende SED-functionaris in de wind te hebben geslagen werd hij in 1949 opnieuw gearresteerd en door een Russisch militair tribunaal tot 25 jaar werkkamp veroordeeld. Vijf jaar werkte Jöris in een kolenmijn in Vorkoeta in Siberië voor hij in 1955 naar West-Duitsland werd vrijgelaten.
De hier in kort bestek beschreven odyssee, die Erwin Jöris van 1933 tot 1955 maakte, voerde door twee Duitse dictaturen, waaraan de historici al decennialang de handen vol hebben. In Verschwiegene Jahre maakt de politicoloog Andreas Eberhardt studie van gevangenschap en de latere verwerking van die traumatische ervaringen in het oosten van Duitsland ten tijde van de sovjetbezetting (1945-1949) en van het DDR-bewind (1949-1989). Eberhardts uitgangspunt vormden de op schrift gestelde, maar ongepubliceerde herinneringen van een elftal Oost-Duitse ex-gevangenen. Door middel van diepte-interviews trachtte hij vervolgens de subjectiviteit van hun geschreven herinneringen te doorgronden. Doordat bleek dat geen van de betrokken ex-gevangenen de sores, zoals gehoopt, van zich af had kunnen schrijven (vervolging, gevangenschap en isolatie bleven donkere vlekken in hun herinnering) verschoof de nadruk in de analyse en de interpretatie in de loop van het onderzoek naar de oral history. Na een uitvoerige methodologische verantwoording wordt in het tweede deel van Verschwiegene Jahre aan de hand van de interviews een beeld geschetst van de werkelijkheid achter het prikkeldraad en de psychologische verwerking na de vrijlating. Met de kanttekening dat de onderzoeker slechts elf van vele gevangenen uit een lange periode heeft geïnterviewd is de auteur uitstekend in zijn opzet geslaagd.
In de eerste naoorlogse jaren werden naar schatting 190.000 Oost-Duitsers door de sovjets opgepakt en geïnterneerd in speciale kampen (Speziallager). Door het grote aantal gevangenen hadden de kampen aanvankelijk vaak een provisorisch karakter. Boerderijen en gymzalen werden omheind, maar ook voormalige concentratiekampen als Buchenwald en Sachsenhausen kregen een “nieuwe” functie. Na verloop van tijd kon het aantal Speziallager als gevolg van de overbrenging van gevangenen naar werkkampen in de Sovjetunie (door de gevangenen vanwege de kou “bontmutsentransporten” genoemd) en vooral door extreem hoge sterftecijfers (ongeveer een derde van de geïnterneerden kwam om het leven) worden gereduceerd. In 1950 werden de laatste Speziallager buiten gebruik gesteld. Was aanvankelijk de denazificatie de reden van de arrestatiegolf, al spoedig werden onder dat mom ook critici van het communistische regime buiten gevecht gesteld.
Opvallend is de willekeur bij de arrestaties. De geringste verdenking van nazi-sympathie, toch niet moeilijk op te sporen in het Duitsland van 1945-1949 dunkt me, kon tot gruwelijke gevolgen leiden. Door intimidatie en keiharde verhoormethodes ontstond een sneeuwbal van verraad, die steeds meer mensen achter slot en grendel deed belanden. Eind augustus 1945 werd bijvoorbeeld de 22-jarige Ruth Herzfeld door Russische militairen gearresteerd. Door de oorlog had ze haar studie niet kunnen afmaken, waarna ze in 1944 als lokaal en cultureel redactrice bij de Niederlausitzer Anzeiger in dienst trad. Inofficieel vernam ze de aanklacht dat ze “door haar werk bij de krant de oorlog verlengd” zou hebben. Zonder proces maakte ze een rondreis door ettelijke gevangenissen en Speziallager. Pas in januari 1950 werd ze uit Buchenwald ontslagen. Rode draad in de horror-stories vormt het grote zwijgen.
Ursula Fischer, die op 20-jarige leeftijd haar tocht door de Speziallager begon, ziet haar driejarige kamptijd en de daaropvolgende 42 jaar van verdringing als een eenheid. “Es gibt keine Rückkehr aus der Haft” is dan ook een van Eberhardts conclusies. Ex-gevangenen uit de gehele naoorlogse periode moesten hun kamp- en gevangenisherinneringen tot 1990 opkroppen. In de DDR kon elk woord hierover sancties met zich mee brengen, maar ook in het westen was het thema door de onbekendheid, door de onvoorstelbaarheid en doordat de Bondsrepubliek in stille diplomatie Oost-Duitse gevangenen vrijkocht lange tijd taboe. Pas sinds de Wende in 1989 is er in Duitsland maatschappelijke erkenning voor het lot van de ex-gevangenen ontstaan met als gevolg een lawine van (auto)biografische herinneringen, waaraan voorlopig geen einde lijkt te komen. Talrijk zijn bovendien de in het oosten van Duitsland ontstane herinneringscentra, waar het zogenoemde ‘ooggetuigenwerk’ (Zeitzeugenarbeit) een belangrijke plaats inneemt. Ook voor Erwin Jöris, die overigens niet tot de elf van Eberhardt behoort, is het herinneren na 1990 begonnen. In een gloeiend en emotioneel betoog hoorde ik hem onlangs in Berlijn getuigenis van zijn zaak afleggen. Op zoek naar rehabilitatie en bevrijding van het trauma.
Erik de Graaf
Deze recensie verscheen lang geleden in: Groniek. Historisch Tijdschrift nr. 145 (1999). Het gerecenseerde boek was: Andreas Eberhardt, Verschwiegene Jahre. Biographische Erzählungen von Gefangenschaft und dem Leben danach (Berlin 1998).
De foto maakte ik in maart 1980 zelf op een reis door de DDR in het voormalige concentratiekamp en Speziallager Buchenwald.