De jarige stripheld Kappie
Stripheld Kappie wordt 75. In december 1946 verscheen het eerste stripverhaal over de Groningse kapitein Anne Wobke van de sleepboot Kraak, geschreven en getekend door Marten Toonder. Na het eerste verhaal namen andere schrijvers en tekenaars van de Toonder Studio’s het werk over. Zesentwintig jaar lang bevoer Kappie alle wereldzeeën, maar Lutjewier aan het Wad bleef zijn thuishaven. In 1972 werd de sleepboot om technische redenen uit de vaart genomen, dit jaar alweer een halve eeuw geleden. Toch is Kappie niet vergeten. De twee jubilea over het begin en het einde van de strip worden volgend jaar feestelijk gevierd met een boek en met het ophalen van veel mooie herinneringen (2021/2022).
Groningse Kappie
Waarom is Kappie eigenlijk zo Gronings? Te pas en te onpas gebruikte de sleepbootkapitein het tussenvoegsel ‘ja’ in zijn zinnen. “Wat ben jij ja voor een kerel”, vroeg hij zijn maat Tjeerd als hij iets in het honderd liet lopen. De Kraak vervoerde pootaardappelen van Sidderburen (expres met de overbodige R) naar Lutjewier en bij het Kili Wili Atol aan de andere kant van de wereld ontdekte Kappie het wrak van het schip van de beroemde admiraal Teerbezem van de Slag bij Rottum. Het was allemaal fantasie, maar de inspiratie vond de bedenker Marten Toonder in zijn Groningse familiegeschiedenis. Als kind kreeg hij de zeeverhalen met de paplepel ingegoten. Het Gronings dook in Kappie op, omdat een Groningse krant in 1946 een strip had besteld. De gepensioneerde kapitein Toonder senior liep in die periode vaak door de Studio van zijn zoon, gaf het personeel maritieme adviezen en vertelde verhalen. Hij was een onuitputtelijke bron van verhalen. Zelfs uiterlijk leek de stripfiguur Kappie op de kapitein.
Marten Toonders vader werd in 1879 in Warffum geboren, zijn moeder zes jaar later in Uithuizen. Het standsverschil was groot. Moeder Tine Huizinga was de dochter van de veearts, de “peerdendokter” Huizinga uit de Hoofdstraat-West, terwijl vader Toonder werd geboren onder de allerarmste omstandigheden aan de Warffumer Pastorieweg. Zijn moeder Martje Postema was als dienstbode in de buurt van Middelstum ongewenst zwanger geraakt, had haar zoon bij haar ouders thuis gebaard en was twee dagen na de geboorte vertrokken om verder buiten beeld te blijven. Het kind kreeg de naam van zijn moeder, Marten Postema. Toen Martje Postema in 1884 met Eisse Toonder uit Stitswerd trouwde werd de kleine Marten erkend, zonder dat ze daardoor contact kregen. Voortaan heette hij officieel Marten Toonder, hoewel hij daar pas vijftien jaar later bij de marine achter zou komen.
De kleine Marten groeide op bij zijn grootouders. Nadat zijn opa in 1886 verdronk op het Wad tussen Noordpolderzijl en Rottumeroog moest zijn oma alleen als landarbeidster de kost verdienen. Marten moest vaak voor een paar stuivers meewerken, zodat er nauwelijks tijd was om naar school te gaan. Hij werkte als vlastrekker op het land, als koeienhoeder bij Breede en zorgde er twee winters voor dat het paard van boer Elings van de boerderij Groot Hoysum richting Den Andel de dorsmolen in beweging hield. Het was pure armoe. Op tienjarige leeftijd trad Marten als eierzoeker in dienst van de voogd Van Dijk op Rottumeroog. Tegen kost en inwoning en voor een karig loontje. Het belangrijkste was dat op het eiland altijd genoeg te eten was. Van jongste bediende werkte Marten zich op tot een gewaardeerde kracht van de voogd. Negen jaar lang bleef hij op het eiland.
De wijde wereld in
Voor zijn militaire dienst ging Marten Postema naar de marine in Den Helder. Volgens zijn oproep heette hij ineens Toonder. Bij de marine merkte hij op pijnlijke wijze dat hij als analfabeet onderaan de maatschappelijke ladder stond. Een school hadden ze tenslotte niet op Rottumeroog. Bovendien verstonden ze zijn rauwe Gronings niet. Na zijn militaire dienst besloot hij zijn leven over een andere boeg te gooien. Weg uit de klei. Hij verliet Noord-Groningen en vertrok naar Rotterdam. Daar monsterde hij aan als matroos op de grote vaart. Aan boord werkte hij zich langzaam op, maar het feit dat hij nauwelijks een school van binnen had gezien stond een echte carrière in de weg.
Gestimuleerd door een vriend met geld leerde hij op latere leeftijd op het stoomschip Lawoe lezen en schrijven. In een half jaar tijd worstelde hij zich eerst spellend, daarna steeds soepeler lezend door De laatste der Mohicanen van de Amerikaanse schrijver James Fenimore Cooper heen. Vanaf 1904 werd Toonder met financiële steun van diezelfde vriend als autodidact tot de zeevaartschool in Delfzijl toegelaten om zijn Diploma Derde Stuurman te halen. Veel discipline, verstand en doorzettingsvermogen openden de weg naar een carrière op zee. Hij werd derde stuurman, later tweede. ’s Zomers voer hij met ijzererts en steenkolen naar Rusland en met hout terug. ’s Winters voer hij naar de Middellandse Zee. In 1910 ging hij terug naar de Zeevaartschool in Delfzijl om de Diploma Eerste Stuurman te halen. Datzelfde jaar kreeg hij een vaste baan bij de Rotterdamse rederij Van Nievelt Goudriaan.
Huwelijk
In 1911 trouwde stuurman Marten Toonder in Uithuizen met Tine Huizinga. Zoon Marten schreef jaren later in zijn autobiografie dat het een verstandshuwelijk was. Tine was overgebleven na een verbroken verloving, terwijl Marten er op Rottumeroog en op zee nooit aan toe was gekomen om op een normale manier een vrouw te vinden. Het echtpaar ging in Rotterdam wonen, waar uit het huwelijk twee zoons werden geboren. Marten junior in 1912 en Jan Gerhard twee jaar later.
Het was een zeemanshuwelijk, dat vooral stand hield doordat Toonder senior vaak op zee was. Eerst als stuurman, later als kapitein op de Rotterdam Zuid-Amerika Lijn. Als hij aan de wal was heerste een ijzige sfeer in huize Toonder. Moeder Tine reisde als haar man op zee was vaak met de kinderen voor familiebezoek naar Uithuizen, Winsum en Adorp. Daar woonden haar zussen, die alle drie met een kastelein samenwoonden. Haar zus Lena was getrouwd met Willem Knol van hotel-café Knol aan de haven in Uithuizen. In Winsum woonde Bina met Klaas Wijko Zwaagman in café Wijk-Zwaagman, tegenwoordig De Gouden Karper. Oudste zus Jo woonde in café Slierma, tegenwoordig bekend als ’t Witte Hoes in Adorp. Officieel was Jo de huishoudster van Slierma, maar het hele dorp wist dat ze ongetrouwd als paar samenwoonden. Warffum werd altijd overgeslagen op de reisjes van Tine en de kinderen naar Noord-Groningen. Alleen Toonder senior ging tijdens zijn verloven regelmatig naar Warffum om zijn oma een centje toe te steken. Dat hield op toen zij in 1926 op 92-jarige leeftijd overleed.
Walmens
In de Eerste Wereldoorlog werd Toonder kapitein. Tientallen jaren voer hij tussen Rotterdam, Hamburg en Zuid-Amerika. In de loop van zijn carrière nam hij steeds vaker een schildersezel mee op reis en maakte hij in zijn vrije uren scheepsmodellen. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was kapitein Toonder op zee. Onderweg naar Brazilië kreeg hij in 1940 een nierontsteking. Na een operatie en een lange revalidatie in Rio de Janeiro kon hij een jaar later niet terug naar het bezette Nederland. Londen was de dichtstbijzijnde mogelijkheid. Daar vond men hem op zijn 62-jarige leeftijd en slechts één nier in oorlogstijd te kwetsbaar als gezagvoerder op een koopvaardijschip. Hij kreeg een baantje aan de wal. Eerst als coördinator van een zeemanshuis voor gewonde en gestrande zeelieden van de internationale koopvaardij. Later op een kantoor.
Eind 1945 keerde Toonder senior terug naar Nederland. Het was het begin van een nieuw leven: als gepensioneerd walmens. In de stenen nieuwbouw in Oegstgeest, waar zijn vrouw Tine in de oorlogsjaren naartoe was verhuisd, voelde hij zich als “een meeuw in een kippenhok”. Hij was zijn vrijheid kwijt en verlangde naar het ruime sop. Het leek hem wel wat om een rol te spelen in de Toonder Studio van zijn zoon, die na de oorlog definitief was doorgebroken met de verhalen over Olivier B. Bommel en Tom Poes. Dan had hij wat om handen en was hij overdag van zijn vrouw verlost. Jarenlang reisde hij van Oegstgeest naar de Studio in Amsterdam. Eerste dagelijks, later minder dikwijls. Van 1948 tot 1961 hield hij een logboek bij, waarin hij zakelijke beslommeringen afwisselde met persoonlijke mijmeringen over zijn leven. In 1951 was hij een weekje afwezig op de Toonder Studio door een bezoek aan Warffum, Breede en Noordpolderzijl. Op 11 oktober 1956 memoreerde hij dat het zeventig jaar geleden was dat zijn opa verdronk op het Wad. Tussendoor noteerde hij de inkomende post in zijn logboek en werkte hij zijn ideeën uit. “Pomp lens”, besloot hij zijn verslag als de dag goed was verlopen. Alles in orde.
Senior was populair onder de medewerkers van de Toonder Studio en werd al snel Kappie genoemd. Vooral als hij er niet bij was, want zijn respectabele leeftijd en zijn natuurlijk gezag noopten eerder tot Meneer Toonder of Kapitein Toonder. Op zijn zeventigste verjaardag in november 1949 ontving Senior tien tekeningen van de medewerkers van de Studio. Hij was er verguld mee. Ze verwezen stuk voor stuk naar zijn jeugd en zijn zeevarend bestaan. En natuurlijk naar Kappie. Overduidelijk was de tekening van Marten Toonder junior voor zijn vader. Over zijn schouder kijkt de gepensioneerde kapitein naar de knipogende stripheld. Ben ik dat, lijkt Senior te denken. Ja, Kappie is Senior.
Marten Toonder senior overleed in 1965 op 85-jarige leeftijd. Kappie ging nog zeven jaar door. In aflevering 141 kwam Kappie in het bezit van een schildersezel. Net als zijn grote voorbeeld vond hij een nieuwe passie. Schilderen.
Erik de Graaf
Dit artikel verscheen eerder in: Blad voor Noord-Groningen (nummer 24; december 2021/januari 2022)