oog in het zeil
|

De decemberstorm van 1894. Een treurig kerstverhaal

Tegenwoordig krijgen de stormen namen, maar aan het eind van de 19e eeuw kon een storm nog gewoon storm heten. In het weekend van 22 en 23 december 1894 raasde er een zware storm over Nederland. De vloed kwam die nacht op veel plaatsen hoger dan ooit. Op zaterdagavond werden op de Waddenzee windstoten met orkaankracht gemeten. De storm bleef naamloos, maar laten we hem Folkert noemen naar de zeventienjarige jongen die verdronk op de Boschplaat.

Storm ‘Folkert’ veroorzaakte veel schade in Nederland. In Scheveningen blies hij bijna de complete vissersvloot het strand op. Het tafereel leidde tijdens de Kerstdagen tot ramptoerisme en werd door de Groningse schilder Hendrik Willem Mesdag vereeuwigd. Ook duinen en dijken langs de kust van Zeeland tot Groningen kregen het zwaar te verduren. ‘De westduinrand is gemiddeld 23 M. teruggegaan’, schreef Rijkswaterstaat over het eiland Rottumeroog. ‘De helmbeplanting en de stuifdijken hebben belangrijk geleden, waarbij veel rijshout verloren is gegaan. Van de nieuwe zomerdijk ter beveiliging van de Middelplak ging aan de einden 20 á 25 M. verloren’.

Schepen in nood
In zijn logboek beschreef voogd Guitje Klaassen van Dijk van Rottumeroog na de stormnacht ook zijn zorgen over twee schepen, die hij zaterdagochtend bij de Boschplaat zag. Hoe kwamen zij die nacht door? De voogd geeft het antwoord niet. Ruim zestig jaar later beschreef ook Marten Toonder senior, de vader van de striptekenaar van Tom Poes en Ollie B. Bommel, zijn herinneringen aan de storm. In 1894 werkte de vijftienjarige Marten al ruim vier jaar op het eiland. ’s Middags was hij in de duinen geweest om het vee naar veiliger plekken op het eiland te drijven. ‘Toen ik die middag om vier uur op de duinrand stond was het nog maar een uur vloed, maar het water stond reeds bijna tegen de duinen’, schreef Toonder. Tussen de buien door zag hij de witte schuimkoppen van de bulderende branding.

Tijdens het avondeten vertelde de voogd die dag dat hij twee scheepjes op de Boschplaat had zien liggen. Hij wist niet precies welke schippers het waren, maar vermoedde dat het om Jan Brands uit Noordpolderzijl en Tjark Visser uit Westernieland ging. De voogd voorspelde een slechte nacht voor hen. Daar op de Boschplaat zouden ze het niet houden, vreesde hij. Het zou vanavond om negen uur hoog water zijn, maar als de storm naar het noordwesten draaide zou het water daarna nauwelijks zakken, zei hij met zijn kennersblik. Precies zo zou het gaan.
Later op de avond kon Marten de slaap maar moeilijk vatten. Hij luisterde naar het gebrul van de storm en het gerammel van de pannen op het dak. Een paar keer hoorde hij de voogd op zijn klompen de trap naar zijn uitkijkpost oplopen. Hij kon vast niet slapen uit zorg om de mannen op de Boschplaat, dacht Marten.

De volgende ochtend staken alleen de hoogste duinruggen nog boven het water uit. Ook de moestuin stond blank. De twee schepen op de Boschplaat waren verdwenen, stelde de voogd vast. ‘s Middags ging Marten met de oudere knecht Jaap naar de westkant van het eiland om te zien hoe de storm daar had huisgehouden. Er was daar geen enkel duin overgebleven. De weilanden erachter waren met een dikke laag zand bedekt. Een brede strook van het eiland was spoorloos verdwenen, het strand was smal en liep steil af. De zee brulde nog geweldig en er was een branding zoals Marten nog nooit gezien had.

Stip aan de horizon
Plotseling zag Marten in de verte iets zwarts bewegen op de Noordwestplaat, die we nu Rottumerplaat noemen. Jaap tuurde mee, maar zag niets. Marten zette twee stokken in het zand, op één lijn met de zwarte stip in de verte. Zo had hij het de voogd vaak zien doen. Hij peilde de stip. De stip bewoog. Het moest een mens zijn. Hij zwaaide met een of ander voorwerp om de aandacht te trekken. Zo hard hij kon rende Marten terug naar de boerderij om de voogd te waarschuwen. Hij meende uit de verte de echo van een roepende man te horen. Om nog sneller te lopen trok hij zijn laarzen uit.

In de voogdboerderij deed Marten opgewonden zijn verhaal. De voogd pakte zijn verrekijker en beklom de trap naar de uitkijkpost. Inderdaad, constateerde hij, er liep een man op de Noordwestplaat. Onmiddellijk gaf de voogd opdracht om een boot gereed te maken. Zonder vertraging ging dat niet. De grootste reddingsboot stond na de storm vol zand en water. Het was al donker toen de boot eindelijk naar het strand werd getrokken. Ties van Dijk, de zoon van de voogd, kreeg de leiding over de reddingsactie. De voogd bleef op het eiland om de schade op te nemen. Marten bracht de wagen terug naar het huis. Daarna wachtte hij op het strand en blies op de misthoorn om de redders naar het eiland te loodsen. Het duurde lang voor de redders weer voet op Rottumeroog zetten. Er werd niet gesproken. Marten zag hoe een man in oliepak en zuidwester over de boeg in het water stapte en met een dreg langs hem heen het strand opliep. Hij legde het anker in het zand, liep daarna terug en vroeg: ‘Ben jij nu Marten? Aan jou heb ik mijn leven te danken. Ik dank je’.

Volgens de Warffumer schoolmeester Johann Zuidema, die Jan Brands in zijn kinderboek Avonturen op de Groningsche Wadden uit 1917 liet vertellen, werden de visser en zijn knecht door het noodweer overvallen. Dat lijkt tamelijk naïef voor een ervaren waddenschipper als Brands. In het ijzeren geheugen van Toonder zat een geloofwaardiger verhaal, dat strookte met de notitie van de voogd over de twee schepen bij de Boschplaat. Brands vertelde het verhaal toen hij na zijn redding opwarmde in de voogdboerderij op Rottumeroog. Marten luisterde ademloos.

Brands vertelt
Samen met zijn zeventienjarige knechtje Folkert Bos was Brands al eerder die week met zijn Friese boeier het Wad opgegaan om te zien of er nog wat te jutten viel. Onder de Boschplaat waren ze vrijdagavond bij aflopend water voor anker gegaan. Ze sliepen nog maar net toen ze gewekt werden door een enorm gekraak. Bij het droogvallen landde de boeier precies op een stuk wrakhout met een zware ijzeren bout. Brands zag al snel dat hij het lek niet ter plekke kon dichten. Met de reddingssloep voer hij met Folkert naar Noordpolderzijl om op zaterdagochtend met de juiste materialen en gereedschappen naar de Boschplaat terug te keren met zijn oude praam. Het was inmiddels ruw weer geworden. Hij legde de lekke boeier vast met een extra anker. Met de praam terug naar Noordpolderzijl was geen optie meer. Met wat water en brood, een flesje brandewijn en wat eindjes touw waadde hij met Folkert door het water naar het baken, dat ongeveer drie meter boven de zandplaat uittorende. Eerst bond Brands zijn knecht halverwege het baken vast, daarna zichzelf. ’s Avonds om negen uur zou het water weer zakken, wist Brands. Dan zouden ze zich warm kunnen lopen op de zandplaat. Toen het uren later voor Brands’ gevoel allang negen uur moest zijn week het water nog steeds niet. Ze waren steenkoud, vooral Folkert. Hij had al een paar keer gevraagd wanneer het water eindelijk ging zakken, maar tot Brands’ verbijstering bleef het stijgen. De storm zwol aan tot orkaankracht en het water reikte tot aan hun voeten. Zo hoog had hij de vloed nog nooit meegemaakt.

Folkert had niet veel meer gezegd, vertelde Brands. Hij had nog even over zijn ouders in Ranum gesproken, die hem met Kerst thuis verwachtten. Door de brullende wind konden ze elkaar moeilijk verstaan. Langzaam verstreek de tijd. Het baken kreunde onder het natuurgeweld. Steeds naderbij kwamen de schuimkammen van de woeste golven. Tot de kruinen van de golven hoog over hun hoofden sloegen. Brands dacht dat zijn laatste uur geslagen had. Als ze het hoofd weer even boven water hadden hoorde hij Folkert snikkend naar adem snakken. Brands riep hem toe om moed te houden. Hij schreeuwde hem toe dat het water nu ging zakken en dat de voogd hen wel zou vinden. Tevergeefs. Folkert hing met zijn hoofd opzij en bewoog zich niet meer.

Terug naar Ranum
De storm nam af en het water zakte. In het oosten kwam een streepje licht aan de horizon. In de verte zag Brands Rottumeroog liggen. Op de plaats waar de boeier lag stak alleen een dunne mast boven het zand uit. Brands sjorde zich los. In Folkert was geen teken van leven meer te bespeuren. Brands legde hem beneden op een droge plek. Hij wreef aan Folkerts lichaam en zijn gezicht, maar zonder resultaat. Hij bond Folkert vast aan het baken, vertelde Brands met haperende stem in het voogdhuis op Rottumeroog. Hij kuchte een paar keer, schreef Senior, en trok geweldige rookwolken uit zijn kromme pijp. Brands moest zijn dode knecht op de Boschplaat achterlaten.

Er werd besloten de volgende ochtend naar de Boschplaat te varen om het lijk van Folkert te bergen en om te zien wat er nog van de twee schepen van Brands gered kon worden. De voogd beschreef het kort en efficiënt in zijn schrift: ‘24 December 1894. De gezonken praam weder drijvend gekregen en deze geborgen en het lijk van de knecht, die bezweken was, vandaar gehaald’. Op Eerste Kerstdag bracht de voogd Jan Brands en het lijk van Folkert naar de wal in Noordpolderzijl. Marten reed hen met paard en wagen naar het schip op het strand. Voor vertrek wierp hij nog een blik op Folkert. ‘Het was net of hij sliep’, vond Marten. ‘Hij had zelfs nog een blozende kleur’. Toen ze wegvoeren keek Marten ze nog een poosje na. De storm was gaan liggen. Folkert kon terug naar Ranum.

Erik de Graaf

Dit artikel verscheen in Blad voor Groningen, nr. 42 (december 2024/ januari 2025) en in De Kaap. Donateursblad van de Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat (2024, nr. 2). De tekeningen zijn van de hand van Ties van Dijk, de zoon van de voogd.

Vergelijkbare berichten