Van de houtstek naar het theater
Wie was verantwoordelijk voor de dood van Theo Roodvoets en Tjark Kremer? Die vraag werd vorig jaar onderzocht aan de Universiteit van Bremen. Twee Groningse onderduikers werden in januari 1944 in Spijk door de Duitsers opgepakt. Een maand later kwamen ze om het leven in een werkkamp bij Bremen. Hoe kon dat gebeuren? De Shakespeare Company bracht de droge dossiers onlangs tot leven in het theater, uiteraard online in coronatijd. Een verslag van een zoektocht naar het lot van onderduikers Theo Roodvoets en Tjark Kremer uit Spijk (EdG, 2021).
Theo Roodvoets werd in 1917 in Den Ham bij Aduard geboren. Al jong werd hij schilder en timmerman in Groningen. Na zijn militaire dienst volgde in 1939 de mobilisatie. Acht maanden wachtten de troepen op de vijand. Na vier dagen strijd capituleerde Nederland op 14 mei 1940. Roodvoets werd krijgsgevangen genomen en een maand later vrijgelaten.
Na zijn ontslag uit krijgsgevangenschap lukte het Roodvoets niet om vast werk te vinden. Daardoor werd hij gedwongen om werk in Duitsland aan te nemen. Keus had hij niet, want als hij weigerde stopte de steun. Van 1941 tot 1943 werkte Roodvoets in Hannover, Berlijn en Riga. Daarmee was hij een van de 500.000 Nederlandse dwangarbeiders in Duitsland. Dertigduizend Nederlanders overleefden dat niet.
In het voorjaar van 1943 kreeg Theo Roodvoets een paar weken verlof. Uitgeput en ziek kwam hij bij een broer in Leeuwarden aan. Hij besloot niet naar Duitsland terug te keren en dook onder. Eerst in Leeuwarden, maar vanaf juni 1943 in de molen in Spijk.
Recht door zee
Tjark Kremer werd in 1921 in Spijk geboren. Hij was een grote, sterke kerel, die optimistisch naar de toekomst keek. Met zijn broer zou hij het timmerbedrijf van zijn vader aan de Nesweg overnemen. “Trots was hij en recht door zee”, vertelde zijn neef Derk Kremer uit Ten Post me, “een levensgenieter met zijn hart op de tong”. Derks broer Kees noemde zijn oom Tjark een “expert in lijdelijk verzet”. Als iets hem tegenstond, werkte hij niet mee. Die houding werd hem fataal. Derk en Kees Kremer hebben hun oom nooit leren kennen.
In 1943 werd Tjark Kremer opgeroepen voor werk in Duitsland. Daar voelde hij niets voor. Hij dook onder, gewoon thuis in een klein kamertje boven de houtstek. Het leek een perfecte plek.
Leek, want op 11 januari 1944 arresteerden de Duitsers twaalf onderduikers in Spijk. Theo Roodvoets werd uit de molen gehaald, Tjark Kremer werd thuis opgepakt. Ze waren verraden, want er woonden ook NSB’ers in Spijk. Lopend moesten de arrestanten naar Roodeschool . Onderweg ranselden de Duitsers Kremer af, omdat hij zijn mond niet hield. De volgende dag werden de opgepakte onderduikers naar Groningen overgebracht. Daar werd besloten of ze alsnog naar Duitsland moesten. Roodvoets en Kremer werden op 23 januari met de trein naar Duitsland vervoerd.
Werkkamp Bremen-Farge
Eindpunt van de reis was een werkkamp in Bremen-Farge. Daar werden “arbeidskrachten, die werk weigeren of de arbeidsmoraal verlagen” (zo noemde SS-chef Himmler dat) in acht weken heropgevoed. De dwangarbeiders werkten op een werf voor onderzeeboten aan de Weser. Het zware werk eiste veel slachtoffers. Ze stierven door uitputting of door ziektes, slechte verzorging en honger. Anderen werden mishandeld of grofweg vermoord. Theo Roodvoets en Tjark Kremer hielden de “heropvoeding” geen acht weken vol. Roodvoets stierf op 23 februari 1944. Kremer vijf dagen later.
Het bericht van Kremers dood bereikte Spijk snel. Het slechte nieuws stond op een afgescheurde bladzijde uit een agenda van 1944: Tjark Kremer was op 28 februari overleden en werd de volgende dag begraven. De schok in Huize Kremer was groot, het verdriet enorm. Twee dagen later stond er een rouwadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden . “Hiermee geven wij kennis van het overlijden van onzen lieven Zoon en Broer TJARK KREMER in den jeugdige leeftijd van 22 jaren.” Het waren bedekte termen: niets over Bremen of over een werkkamp.
Duidelijker konden ze het pas na de oorlog verwoorden. In een advertentie in de Nieuwe Provinciale Groninger Courant werd in augustus 1945 gevraagd wie inlichtingen kon verschaffen omtrent Tjark Kremer: ‘Op 1 Maart ’44 telefonisch bericht ontvangen dat hij door de Gestapo te Bremen is afgemaakt. R.C. Kremer, F323, Spijk.’
Anders dan de Kremers, verkeerde de familie Roodvoets nog jarenlang in onzekerheid. Pas in 1947 ontving zijn broer Adri het bericht, dat zijn broer op 23 februari 1944 bij Bremen was overleden. Vijf dagen later was zijn begrafenis in Bremen-Aumund. Acht jaar na zijn dood kreeg hij een nieuwe rustplaats op de Nederlandse Erebegraafplaats in Loenen.
Zoektocht naar de waarheid
Over de pogingen van Adri Roodvoets om de waarheid te achterhalen, ging in februari het online toneelstuk in Bremen. De dood van zijn broer liet hem niet los. In juli 1961 vroeg hij de West-Duitse minister van Justitie of kampcommandant Karl Walhorn ooit voor zijn misdaden was bestraft. Adri Roodvoets hield Walhorn verantwoordelijk voor de dood van zijn broer en van Tjark Kremer.
Drie maanden later werd Walhorn op het politiebureau van Bremen verhoord. Zeventien jaar na dato had hij geen herinneringen meer aan de dood van Roodvoets. “Het moet een natuurlijke dood zijn geweest”, beweerde hij, “want in zijn tijd als kampcommandant was er geen enkel geval van dood door mishandeling voorgekomen”. Op één uitzondering na, moest hij toegeven: het geval van Tjark Kremer. Walhorn vertelde hoe hij op een dag een Holländer moeizaam achteraan een kolonne zag lopen. Hij sprak slecht Duits, maar gaf aan dat het niet goed met hem ging. In de ziekenzaal vermoedde de kamparts syfilis. Walhorn vertelde zijn ondervragers in 1961, dat hij Kremer persoonlijk naar een ziekenhuis in Bremen had gebracht. Daar bleek dat hij geen syfilis had, maar dat zijn endeldarm kapot was geschopt. In een verklaring na Kremers dood schreef het ziekenhuis dat ‘de patiënt voor zijn dood had gezegd dat de kampcommandant dat had gedaan’. Walhorn ontkende bij hoog en bij laag. Hij vertelde dat er in 1944 een andere verdachte was, maar kon zich zijn naam niet meer herinneren.
Chronisch geheugenverlies
Officier van Justitie Dünnebier concludeerde begin 1962 dat de dood van Roodvoets niet het gevolg was van een strafbare handeling van Walhorn. Hij was omgekomen door uitputting, kou en honger. Dat was blijkbaar niet verwijtbaar, ook al was dat 364 keer voorgekomen in het kamp in Bremen-Farge. Bij Kremer was volgens Justitie wel sprake van een gewelddadige dood. Er kon echter niet bewezen worden dat Walhorn daarvoor verantwoordelijk was. Hoofdofficier van Justitie Höffler besloot daarom in juli 1962 niet tot vervolging over te gaan. Cynisch was dat zowel Dünnebier als Höffler al in de nazitijd “succesvolle” carrières opbouwden. Höffler was ook onder Hitler al Officier van Justitie. Walhorn hoefde zich dus geen grote zorgen te maken. Hij werd niet meer vervolgd.
Adri Roodvoets was woest na het besluit om niet te vervolgen. Hij verbaasde zich er per brief over ‘dat zulke Hitlerknechten na de oorlog aan chronisch geheugenverlies leiden’. Hij sloeg de spijker op zijn kop.
Sinds 1952 rust Theo Roodvoets op de Erebegraafplaats in Loenen, waar zijn nicht Thea af en toe nog een bloemetje legt. Tjark Kremer kreeg een plekje tussen 167 Nederlandse slachtoffers op het Ereveld in Bremen-Osterholz.
De juridische dossiers van Roodvoets en Kremer raakten onder het stof in de Duitse archieven, maar werden vorig jaar door de Bremer historica Eva Schöck-Quinteros en haar studenten opgeduikeld. In de indrukwekkende theatervoorstelling bleek hoe gemakkelijk de daders na de oorlog hun juridische verantwoordelijkheid voor de dood van Roodvoets, Kremer en vele andere dwangarbeiders konden ontlopen.
Erik de Graaf
Dit artikel verscheen eerder in: Dagblad van het Noorden, 3 mei 2021.